| |
| |
| |
Drie hoeraatjes voor de claimcultuur
door Allard Hoogland
‘I am not an ambulance-chaser. I am usually there before the ambulance.’
melvin belli
De landelijke deken deed onlangs uit de doeken hoe z'n vak verloedert door toedoen van een stel patsers. Mr M.W. Guensberg van de Nederlandse Orde van Advocaten beklaagde zich in Trouw van 14 april 2001 over het gebrek aan stijl, het gebrek aan ingetogenheid, en het gebrek aan zelfdiscipline bij sommige advocaten. Guensberg vindt het ongepast dat advocaten flamboyant zijn, op de televisie verschijnen, of werken in een kantoor met een marmeren gang. Het woord ‘topadvocaat’ vervult hem met afschuw. Wie een horloge van het merk Rolex wil dragen of in een sportwagen van het merk Jaguar wil rijden, die moet volgens hem geen advocaat worden. ‘Een advocaat dient wijs en betrouwbaar te zijn, rust uit te stralen’, aldus de deftige deken.
Hoor ik dit soort opgeblazen apekool, dan ontgrendel ik in gedachten Melvin Belli's kanon.
Melvin Belli was een Amerikaanse top-advocaat. Zo beroemd was hij dat alle toeristenbussen in San Fransisco voor z'n kantoor stilhielden; de gidsen wezen dan op het dak waar een kanon stond. Een Hollandse deken zou aan Belli zoal geen hartkwaal, dan toch hyperventilatie hebben overgehouden. Belli was zeer flamboyant en hij straalde bepaald geen rust uit. Hij had veel stijl, maar die stijl zou, vrees ik, in de ogen van een Hollandse deken geen genade hebben gevonden. Van ingetogenheid en zelfdiscipline had Belli hoegenaamd geen last.
Melvin Belli liet zich interviewen door Playboy, hij prees in advertenties Glenfiddich whisky aan, hij had z'n eigen praatprogramma op de televisie, z'n vier echtscheidingen vocht hij steeds op straat uit, hij was jurylid bij de Miss California verkiezingen, en hij liet callgirls hun rekeningen voor rechtsbijstand in natura betalen. In zijn autobiografie My Life on Trial vertelt Belli hoe hij in Alaska, om te vieren dat hij voor een clint in Anchorage 160.000 dollar had gewonnen, een vliegtuigje vol laadde met bier en wodka en naar een afgelegen dorpje vloog; alle Eskimo's binnen een straal van drie kilometer voerde hij dronken. Tijdens een congres in Miami van de American Bar Association liet Belli eens een zekere professor Julian O'Brien uit Harvard een lezing houden over belastingwetgeving; later bleek dat professor O'Brien in werkelijkheid z'n vriend en cliënt Mickey Cohen was, een voor belastingontduiking gepakte gangster. Belli reed niet in een Jaguar, maar het is de vraag of dat onze Hollandse deken veel plezier zou hebben gedaan. In zijn goudkleurige Rolls Royce cabriolet liet Belli zich soms, vooral wanneer de kap naar beneden was, vergezellen door Elmer, het skelet dat hij hij in de rechtszaal gebruikte om letsel van cliënten aan te demonstreren. Telkens wanneer hij een rechtszaak had gewonnen klom Melvin Belli op het dak van The Belli Building, en schoot hij z'n kanon af.
In Gimme Shelter, de film over het beruchte concert uit 1969 van de Rolling Stones in Altamont, zie je Belli bezig de juridische zaken rond het concert te regelen. Je krijgt een blik op de inrichting van z'n kantoor, vol snuisterijen, dierenvellen en rood pluche; iemand zei eens dat het leek op een hoerenkast in een gold-rush stadje. Terwijl hij z'n whisky drinkende papegaai aanhaalt, typeert Belli de burgemeester van Altamont - die hij kennelijk nooit heeft ontmoet - als iemand die wil weten hoe vaak de inwoners van z'n dorp hun wc doortrekken. De Rolling Stones en hun managers zijn duidelijk onder de indruk.
De Stones waren niet zijn enige beroemde klanten. Hij pleitte onder anderen voor Lenny Bruce, Errol Flynn, Mae West, Mohammed Ali, Caryl Chessman, Lana Turner, en Tony Curtis. Grote faam behaalde Belli door Jack Ruby te verdedigen, de man die voor het oog van de wereld Lee Harvey Oswald doodschoot. ‘Niet schuldig’, pleitte hij voor Ruby. Maar de meeste van Belli's
| |
| |
cliënten waren gewone mensen die door toedoen van anderen schade hadden geleden.
Soms koos iemand ervoor zich niet door Belli te laten vertegenwoordigen. Ik bijvoorbeeld. Toen Melvin Belli mij als klant probeerde te krijgen, sloeg ik zijn aanbod af. Om te voorkomen dat de landelijke deken rare dingen in z'n deftige hoofd haalt, wil ik er alvast op wijzen dat ik het aanbod van Belli niet afsloeg omdat hij flamboyant was en een goudkleurige Rolls Royce had. Het was eerder andersom: dat hij succesvol was en in een dure auto reed, dat hij een grote mond had en voor niets en niemand bang was, dat vond ik eigenlijk wel prettig. Zo iemand had ik namelijk net nodig.
‘Amerikaanse toestanden’ is het tergende cliché dat steeds opduikt in de discussie over de claimcultuur. Het is een discussie die ernstig is geïnfecteerd met het virus der huichelaars. Nu is dat op zichzelf niet verwonderlijk. Er zijn in Nederland maar weinig discussies waarin het virus der huichelaars zich niet heeft genesteld. Ons immuunsysteem is er aan gewend geraakt. Maar zij die zich opwinden over de claimcultuur maken het wel erg bont.
Neem Dr Bram Peper. In 1998 schreef hij, nog Minister van Binnenlandse Zaken, een essay. Hij noemde het Op zoek naar samenhang en richting, en als ik het goed heb begrepen ging het over de noodzaak van een collectieve doelstelling tot maatschappelijke sturing van de geëmancipeerde burger in de mondiale netwerksamenleving. Peper nam stelling tegen de juridisering, die volgens hem niet past in de culturele tradities en de gemeenschappelijke solidaire oriëntaties in ons land. ‘Wij dienen de oprukkende claimcultuur op gepaste afstand te houden’, zo schreef de geëngageerde socioloog.
Dat is wel stug. Zou Bram Peper, vraag ik me af, nog wel eens aan die woorden hebben teruggedacht toen hij korte tijd later een regen van schadeclaims liet neerdalen op degenen die zo onhebbelijk waren geweest de bedragen op te tellen die hij als burgemeester van Rotterdam achterover had gedrukt?
Bram Peper is niet de enige huichelaar. Cabaretier Youp van 't Hek kan er ook wat van. Op het toneel maakt hij zich luidkeels vrolijk over inhalige stumpers die voor ieder ondervonden ongemak ‘effe willen vangen’. Dat is wel kras. Ik vermoed dat Van 't Hek voor het gemak even vergat dat hij, toen een roddelblad iets had geschreven dat hem niet aanstond, vijftigduizend gulden smartengeld vroeg. Het is de humorist kennelijk ook ontschoten dat toen hem eens een perskaart voor een voetbaltoernooi werd geweigerd, hij in kort geding een paar ton schadevergoeding eiste.
En wat te denken van Otto Vos, lid van de Tweede Kamer voor de vvd. Vos hield dit voorjaar in NRC Handelsblad een pleidooi voor terughoudendheid in het toekennen van schadevergoedingen door de overheid. Vreemd, want een paar weken later diende hij een motie in die de kring beoogde te vergroten van rechthebbenden op smartengeld.
De overheid huichelt mee. Officieel is het de bedoeling de juridisering tegen te gaan, maar bijna dagelijks staan wel ergens bestuursorganen voor de rechter om hun onderlinge conflicten te beslechten. De gemeente Hengelo eiste vorig jaar een dwangsom van honderd miljoen gulden tegen Rijkswaterstaat omdat die een weg te traag zou aanleggen. De Staat procedeert desnoods tien jaar om een bagatel. Minister Borst kondigde aan schadevergoeding van de sigarettenfabrikanten te eisen.
Sommige overheidsdienaren gaan zelfs prat op het aantal schadeclaims dat ze indienen. Korpschef P. van Zunderd van de politie in Midden Brabant glunderde in z'n nieuwjaarstoespraak over ‘de voortrekkersrol’ die zijn korps in Nederland vervult. Vorig jaar had Van Zunderd in maar liefst 37 gevallen van geweld tegen politiemensen, schadevergoeding van de daders geeist en daarmee een bedrag van twintigduizend gulden binnengehaald.
Maar het meest huichelt de overheid door op allerlei gebied terug te treden en zich er vervolgens over te beklagen dat burgers voor hun eigen hachje dreigen te gaan zorgen. Als je van het onderwijs en de gezondheidszorg een rommeltje maakt moet je natuurlijk niet raar opkijken wanneer burgers rechtszaken beginnen om ervoor te zorgen dat ze toch aan hun trekken komen, hoewel ze dat nog nauwelijks doen. Wanneer de overheid de verzekeringen overlaat aan de burgers zelf, dan leidt dat uiteraard vanzelf tot claims en conflicten over die claims, hoewel hierna zal blijken dat het alleszins meevalt.
Wanneer de overheid grote delen van de strafrechtelijke handhaving links laat liggen, blijft burgers weinig anders over dan te proberen
| |
| |
via het civiele recht nog enige genoegdoening te krijgen. Wie aangifte van een misdrijf wil doen krijgt toch zeker niet voor niets aan de balie van het politiebureau steeds vaker te horen dat hij maar beter naar een advocaat kan gaan?
Voor alle duidelijkheid, ik gun iedereen de schadevergoeding waar hij recht op heeft. Natuurlijk moet de schade die agenten van politie is aangedaan worden vergoed. Rijkswaterstaat kan niet hard genoeg worden aangepakt. De sigarettenfabrikanten hebben jarenlang op slinkse wijze verzwegen en ontkend dat ze wisten dat roken verslavend en kankerverwekkend was, en zijn dus schadeplichtig. Youp van 't Hek heeft groot gelijk dat hij de roddelpers pakt waar het pijn doet (al lijkt een paar ton voor een niet verstrekte perskaart behoorlijk aan de prijs). Ik wens Bram Peper nog een heleboel schadeclaims toe. Maar is het niet raar dat als puntje bij paaltje komt de tegenstanders van een claimcultuur net zo hard naar de rechter lopen als wij, querulanten?
Ondanks de terugtrekkende overheid is er in Nederland van een claimcultuur geen sprake. Ik geef een voorbeeld. In het Algemeen Dagblad van 26 april 2001 luidde P.H. Cremers, adjunct-directeur van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, de noodklok. Een van de ergste dingen die een ambtenaar kan overkomen hing hem boven het hoofd: Cremers dreigde geld over te houden. Omdat slechts een op de tien slachtoffers die er voor in aanmerking komen een beroep op zijn fonds doet, had hij een nijpend tekort aan schadeclaims.
Maar Cremers wist wel een oplossing voor z'n probleem. Hij had, zo vertelde hij, bij de Tweede-Kamercommissie van Justitie gelobbied om niet alleen de slachtoffers zelf, maar nu ook hun nabestaanden recht te geven op smartengeld. ‘Om het bedrag dat ermee gemoeid is, hoeft de politiek het niet te laten’, legde de adjunct-directeur geruststellend uit. Het ging om ‘hooguit een paar ton’. Cremers had de indruk dat z'n boodschap wel goed gevallen was bij de commissie. Hij vergiste zich niet. Hierboven zagen we al hoe commissielid Otto Vos hem op z'n wenken bediende door een motie in te dienen. Inmiddels heeft minister van justitie Korthals, hoewel die eens in de maand per interview tegen de claimcultuur ten strijde trekt, aangekondigd dat de motie tot wet wordt verwerkt.
Over de claimcultuur hoor je mij niet klagen. Integendeel, ik kom er rond voor uit dat wanneer ik zo'n verhaal van P.H. Cremers van het Schadefonds Geweldsmisdrijven hoor, ik juist zin krijg om een fijne claim in te dienen. Ik krijg juist zin om namens alle belastingbetalers die vinden dat ambtenaren moeten doen wat het parlement wil, en niet andersom, de adjunct-directeur van het Schadefonds persoonlijk aan te spreken voor de schade die hij ons heeft aangedaan. Cremers hoeft zich overigens geen zorgen te maken, ik denk aan een bedrag van hooguit een paar ton.
Een werkgroep van het ministerie van justitie deed in 1999 verwoede pogingen om het bestaan van een claimcultuur aan te tonen, maar beet z'n tanden stuk. Duidelijk met tegenzin (‘er is wel een verandering in het claimgedrag, maar deze is moeilijk in te schatten’), moest de werkgroep uiteindelijk toegeven dat een ontwikkeling in de richting van een claimcultuur niet viel aan te tonen. De hoeveelheid rechtszaken nam niet toe, en het aantal claims op aansprakelijkheidsverzekeringen ook niet. Wel liep de hoogte van de schadeclaims op, en daarom was er volgens de werkgroep alle reden om ons zorgen te maken, want er zou een claimcultuur kunnen ontstaan. En als die claimcultuur zou ontstaan, dan zou dat komen door ‘vraagscheppend gedrag’ van advocaten, zo was al op voorhand duidelijk. De constatering in het rapport, dat de toename van het aantal rechtsbijstandverzekeringen in Nederland ‘in ieder geval niet in strijd met een claimcultuur (is)’, maakt duidelijk waar de werkgroep op uit was.
Gruwelverhalen over verzekeringsmaatschappij die claims jarenlang traineren, verschijnen ondertussen nog steeds regelmatig. Frits Abrahams berichtte onlangs in NRC Handelsblad over een vrouw wier neus door een verkeerde behandeling al driekwart door kanker was weggevreten, terwijl de verzekeraar gewiekst de andere kant op bleef kijken. Een dame uit Bergen op Zoom die door een ongeluk alles is kwijtgeraakt, is al acht jaar tegen haar verzekeraar aan het procederen. Iemand die gehandicapt raakte door een medische fout wordt in opdracht van verzekeraar MediRisk te Utrecht door bureau Assuraad uit Ermelo jaren aan het lijntje gehouden. Enzovoorts.
Amerikaanse toestanden? De gemeenteraad van Rotterdam diende geen claim in tegen ex-burgemeester Peper om de 64.000 gulden ge-
| |
| |
meenschapsgeld terug te krijgen die Peper benutte om z'n familie over de wereld te laten vliegen. Een reclasseringsmedewerker die in zijn eigen huis werd mishandeld door een cliënt, had geen recht op schadevergoeding door zijn werkgever, zei de Hoge Raad in 1999. Televisiepresentator Henk van Dorp besloot geen actie te ondernemen toen hij vrijwel voor het oog van de camera in elkaar werd geslagen. Slechts een op de tien rechthebbenden doet een beroep op het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Verzekeringsmaatschappijen schakelen keiharde bureautjes in, en de Volkskrant betitelt een letselschade-advocaat die opkomt voor een premie-betalend slachtoffer als aasgier. Toen Willem Oltmans probeerde de schade te verhalen hem door Joseph Luns en consorten aangedaan, keek iedereen hem met de nek aan. Maurits de Brauw, de ontgoochelde chirurg die ontslag nam vanwege de wachtlijsten, betreurt het dat patiënten die op een wachtlijst staan niet vaker een juridische procedure beginnen.
De werkelijkheid is dat in Nederland een civiele rechtszaak vele jaren duurt, soms wel tien jaar. Daarom, en omdat de meeste mensen kleiner moeten gaan wonen om zich een goede advocaat te kunnen veroorloven, halen alleen gefortuneerde fanatici een betwiste schadevergoeding binnen. Het enige systeem dat daartegen een remedie biedt, no cure no pay, kan zich verheugen in de collectieve haat van alle halfgeleerde huichelaars.
De landelijke deken, ondertussen, vliegt niet de verzekeringsmaatschappijen naar de keel. Landelijke dekens komen altijd van de nette grote advocatenkantoren, en daar zijn de verzekeringsmaatschappijen nu juist klant. De landelijke deken zegt niet verontwaardigd dat het onzin is advocaten bij voorbaat de schuld te geven van een claimcultuur. De landelijke deken wijst er niet woedend op dat die claimcultuur helemaal niet bestaat. Neen, de landelijke deken is alleen maar bang dat advocaten niet ingetogen genoeg opereren. Er is, zoveel is duidelijk, in Nederland een ernstig tekort aan Amerikaanse toestanden.
‘How can this clown have such a national influence?’, schreef Life in 1954 over Melvin Belli. Het tijdschrift kroonde hem met de eretitel King of Torts. Toen hij in 1977 Amsterdam aandeed om slachtoffers van de vliegramp op Tenerife te ronselen, begrepen Daan Dijksman en Jos Schneider niet wat Belli zei toen hij zich op die eretitel beriep. Ze maakten er in hun interview in de Haagse Post ‘King of Courts’ van (Dijksman en Schneider noteerden, ongetwijfeld wel correct, dat Belli
| |
| |
Robert MacNamara, die hem in het Amstel Hotel voor de voeten liep, uitmaakte voor ‘that fucking MacNamara’). In Trouw werd King of Torts ooit misvertaald als: ‘koning van de benadeling’, wat dat ook voor koning zou mogen zijn. King of Torts betekent: Koning van de Onrechtmatige Daad (tort komt uit het frans).
Melvin Belli was een van degenen die in de vs de schaderechtspraak van wanprestatie naar onrechtmatige daad deed verschuiven. Tot ruwweg het midden van de twintigste eeuw kreeg je eigenlijk alleen schadevergoeding wanneer je schade leed doordat iemand wanprestatie leverde, dat wil zeggen een met jou gesloten overeenkomst schond. De onrechtmatige daad kwam van pas wanneer je een ongeluk had gehad.
Kon je aantonen dat degene die tegen jou was op gebotst daarmee onrechtmatig had gehandeld, dan had je recht op schadevergoeding. Het vervelende was alleen dat je om die schadevergoeding te krijgen niet rechtstreeks kon procederen tegen de persoon in kwestie, maar meestal tegen de advocaten van z'n verzekeringsmaatschappij moest opboksen. Melvin Belli hield aan het begin van z'n loopbaan een gezonde haat tegen verzekeraars over, die hij tot z'n dood bleef koesteren.
Door de toenemende massaproductie kwam er behoefte aan een andere regeling van de aansprakelijkheid. Als je een flesje cola kocht dat ontplofte en je raakte daardoor een hand kwijt - zoals een cliënt van Belli in 1944 overkwam - dan je leed je natuurlijk schade. Wilde je die schade vergoed krijgen, dan bood de koopovereenkomst die je met de drugstore om de hoek sloot toen je daar het flesje kocht, weinig uitkomst. Vaak heeft de winkelier niet voldoende middelen om jouw schade te vergoeden, en bovendien: was het wel de schuld van die winkelier dat het flesje ontplofte, of was het meer de schuld van de fabrikant?
Lange tijd gold dat je zonder contract met de producent je schade niet op hem kon verhalen. Toen in de jurisprudentie de aansprakelijkheid begon op te schuiven in de richting van de fabrikant, kwam er een periode dat je moest bewijzen dat die fabrikant nalatigheid te verwijten viel bij het vervaardigen van z'n product.
Advocaten als Melvin Belli slaagden erin om die aansprakelijkheid op te rekken tot een soort absolute productaansprakelijkheid. Het was niet meer nodig aan te tonen hoe en waarom de fabrikant nalatig was geweest, het werd voldoende te bewijzen dat gebruik van zijn product de schadelijke gevolgen had gehad. Flesjes cola horen niet te ontploffen. Doen ze dat wel en leidt iemand daardoor schade, dan is dat automatisch een onrechtmatige daad van de bottelaar, die daarmee schadeplichtig wordt jegens de getroffene.
De uitspraken die Melvin Belli voor zijn cliënten verkreeg, en de vele publicaties die hij liet verschijnen, stonden aan de basis van wat voorvechters van consumenten-belangen als Ralph Nader later deden. Het bedrijfsleven liet zich niet willoos in een hoek drukken, maar vocht terug. De president van de farmaceutische gigant Eli Lilly zette de toon. Hij beweerde nadat Belli een grote zaak tegen een andere farmaceut had gewonnen, dat door die uitspraak de ontwikkeling van nieuwe medicijnen onmogelijk werd. Dat was in 1958.
Amerikaanse bedrijven begonnen daarna een propaganda-campagne tegen schadeclaims die bijzonder succesvol was. Een wirwar van organisaties (American Tort Reform Association, Product Liability Coordinating Committee, Civil Justice Reform Group, Americans for Lawsuit Reform, en vele andere) werd door het bedrijfsleven gefinancierd - en steeds kom je ook Eli Lilly op de lijst van sponsors tegen. Ze slaagden er in om het beeld van de civiele rechtspraak in de Verenigde Staten grondig te vertekenen.
Vrijwel iedereen gelooft inmiddels dat ondernemingen in de Verenigde Staten een machteloze prooi zijn voor hebzuchtige burgers die met behulp van gewetenloze advocaten belachelijke claims indienen die vervolgens door overgevoelige jury's worden toegewezen. Ook zij die bedrijven op vrijwel alle gebied een duivelse macht toedichten, denken dat Amerikaanse ondernemingen op het terrein van de aansprakelijkheid te beklagen zijn. Ik vermoed dat velen niet weten dat ze zich in het gezelschap bevinden van rechtse rakkers als Newt Gingrich en George W. Bush. Tort reform was een van de pijlers van de verkiezingscampagne van Bush voor het gouverneurschap van Texas.
Ook de reeds genoemde Werkgroep Claimcultuur van het ministerie van justitie in Den Haag is er met open ogen ingetuind. In de vs zouden, aldus de werkgroep, ‘buitensporig veel produc- | |
| |
ten’ van de markt zijn gehaald, zouden producten veel te duur zijn geworden omdat aansprakelijkheidsverzekeringen ‘een groot en buitensporig deel’ van de prijs is gaan uitmaken, en is uit angst voor schadeclaims de ontwikkeling van nieuwe producten ‘sterk afgeremd’.
Het is interessant dat het mogelijk bleek om in de Werkgroep Claimcultuur zeven mensen te benoemen van wie kennelijk niemand ooit een Amerikaanse supermarkt bezocht. Was een van de leden van de Werkgroep Claimcultuur wel in een Amerikaanse supermarkt geweest dan zou hij zich, mogen we aannemen, tussen de uitpuilende schappen met scherp geprijsde aanbiedingen hebben afgevraagd hoe dat nu toch zat met al die producten die door toedoen van vraagscheppende advocaten van de markt moesten worden gehaald, veel te duur werden, of niet konden worden ontwikkeld.
Saillant is het geval van de ladder. In het rapport beweert de Werkgroep Claimcultuur dat een ladder in de Verenigde Staten twintig procent goedkoper zou zijn wanneer de fabrikant zich niet tegen productaansprakelijkheid zou hoeven te verzekeren. De werkgroep noemt het ‘een willekeurig voorbeeld’ uit de literatuur. Maar een willekeurig voorbeeld is het niet. Die ladder duikt op in alle publikaties en op alle websites van de door het bedrijfsleven gefinancierde tort reform lobby. Die ladder heeft bijna mythische proporties gekregen.
De werkelijkheid is dat verzekeringen tegen productaansprakelijkheid in de vs gemiddeld omstreeks 0,2 procent uitmaken van de prijs die de consument betaalt. De Amerikaanse consument haalt daarmee een goed functionerend systeem van controle en correctie in huis, zonder massa's ambtenaren die de ontwikkelingen in de techniek en op de markt toch niet kunnen bijhouden, of die te beroerd (of te corrupt) zijn de regels te handhaven.
Het is frappant dat zij die zich opwinden over Amerikaanse toestanden altijd aankomen met verhalen over geldverslindende en maatschappijontwrichtende schadevergoedingen die consumenten van bedrijven eisen. Nooit hoor je iemand over de rampzalige gevolgen die claims tussen bedrijven onderling zouden hebben, terwijl daarin veel meer geld omgaat. Ik heb bijvoorbeeld nog niemand horen kreunen over de zaak die zich nu ontrolt tussen Ford en Firestone, en die zal over miljarden dollars gaan.
Zij die zich opwinden over Amerikaanse toestanden, wijzen steeds op twee verschijnselen. Ten eerste, zeggen ze, leiden punitive damages (boeteschades) in de vs tot buitensporige schadevergoedingen, en ten tweede leidt volgens hen het systeem van no cure no pay (de advocaat vraagt geen uurtarief maar neemt genoegen met achteraf een percentage van de gescoorde schadevergoeding, ook wel bekend als het systeem van contingency fees) tot onnodige en belachelijke claims, die anders niet zouden zijn ingediend.
Eerst de punitive damages. Dat zijn de bedragen die de pleger van een onrechtmatige daad als een soort straf moet betalen in aanvulling op de werkelijk geleden schade, wanneer hij het erg bont gemaakt heeft. Uit onderzoek blijkt dat punitive damages slechts zeer sporadisch worden uitgesproken.
Op het terrein van de productaansprakelijkheid bijvoorbeeld wordt in de vs gemiddeld minder dan dertien keer per jaar een boeteschade opgelegd. Dat is helemaal niks. Zou ook in Nederland een systeem van punitive damages worden ingesteld en zouden zich hier vervolgens net zo weinig Amerikaanse toestanden voordoen als in de Verenigde Staten zelf, dan zou nog niet één boeteschade per jaar worden uitgesproken.
In het interessante boek No Contest, Corporate Lawyers and the Perversion of Justice in America uit 1996 van Ralph Nader en Wesley J. Smith, staat te lezen dat punitive damages eigenlijk altijd terecht worden opgelegd: in 70 procent van de gevallen is sprake van een bij het bedrijf bekend risico waarvoor het niet waarschuwde, in 12 procent was bewust onvoldoende getest, in 7 procent werden bewust veiligheidseisen overschreden, en in 5 procent was er domweg fraude.
Een beroemde casus van punitive damages is de mevrouw die zich had gebrand aan koffie van McDonald's en miljoenen kreeg toegewezen. Wie over dit geval nooit in misprijzende zin heeft horen praten op verjaardagsvisites, die moet nodig naar de oorarts. Het is al jaren een van de favoriete spookverhalen van de tort reform lobby. De punitive damages die hier werden opgelegd, waren echter volkomen op hun plaats.
McDonald's serveerde z'n koffie destijds op bijna 90 graden Celsius, veel warmer dan andere restaurants, en de isolerende kunststof beker zorgde ervoor dat de klant niet in de gaten had
| |
| |
hoe gloeiend heet de koffie was. Vooral koffie die aan het drive-in loket werd afgehaald was gevaarlijk, want als de beker omviel kon de klant vanwege z'n veiligheidsgordels geen kant uit.
Het bedrijf had in de loop der jaren al honderden claims voor brandwonden, waaronder zeer ernstige - zowel inwendig als uitwendig -, afgekocht toen de zaak van deze mevrouw voor de rechter kwam. Getuigen voor McDonald's probeerden de brandwonden af te doen als statistisch onbeduidend. Dat viel niet in goede aarde bij de jury. Toen de juryleden bovendien hoorden dat de verantwoordelijke man bij de hamburgerketen al jaren wist van de afschuwelijke verwondingen maar niets had ondernomen om het risico op ongelukken te verkleinen, legden ze een boeteschade op van 2,7 miljoen dollar.
Dit is precies waar punitive damages voor bedoeld zijn. Het bedrag werd door de rechter overigens teruggebracht tot 480.000 dollar. McDonald's ging niet in hoger beroep, maar schikte. Het serveert z'n koffie nu op normale temperatuur.
Het no cure no pay systeem functioneert al even voortreffelijk als de punitive damages. Het stelt mensen met weinig geld toch in staat hun recht te halen. Het systeem zeeft bovendien kansloze zaken en pietluttigheden uit, omdat advocaten alleen die claims opnemen die een goede kans van slagen hebben.
Massaproductie en massamarketing hebben een tegenwicht nodig. Dat tegenwicht is ontstaan in de vorm van schadevergoedingen die de individuele kopers van producten krijgen toegewezen wanneer er iets mis is gegaan. De enige manier waarop dat mechanisme effectief kon zijn, is door die schadevergoedingen op de voorpagina van de krant te krijgen. Alleen voldoende publiciteit kan grote bedrijven dwingen hun beleid aan te passen: zevenhonderd in stilte geschikte brandwonden-schades hadden de koffie bij McDonald's geen graad in temperatuur doen zakken, door één boeteschade van een paar miljoen lukte het wel. Niet omdat McDonald's van dat bedrag wakker kon liggen (het bedrijf maakte in het jaar dat dit speelde een miljard dollar winst), maar omdat het geen zin had in de negatieve publiciteit. Schadevergoedingen moeten in de miljoenen lopen, alleen dan halen ze de voorpagina. In z'n voortreffelijke boek Total Justice uit 1985 beschrijft Lawrence M. Friedman dit proces, en toont hij aan hoe dom het ook overigens is om advocaten de schuld te geven van de litigation explosion, die in de Verenigde Staten trouwens, net als hier, nauwelijks aan te tonen valt.
Zijn befaamde belofte dat hij eerder dan de ziekenauto op de plaats des onheil arriveert, loste Melvin Belli niet in toen ik op 31 oktober 1979 in Mexico City op een brancard terechtkwam. Pas twee maanden later ontving ik een brief van Belli & Choulos, Law Offices in San Fransisco. Melvin Belli bood me z'n diensten aan tegen een contingency fee van 33 procent. Toen ik, nog zwaar aangeslagen door mijn ongeluk in Mexico, zijn kantoor belde werd ik onmiddellijk doorverbonden met de King of Torts himself. Het leek wel alsof de telefoniste mijn naam op een groot papier op haar bureau had staan.
‘Mel Belli speaking. I'm very glad you called, Allard.’
Door enige naspeuringen wist ik dat die welluidende stem al honderden, zo niet duizenden, juryleden had betoverd. Op mijn openingsvraag hoe hij aan m'n adres kwam, antwoordde Belli dat hij dat in Mexico City had gekocht van de politie. Mijn hart sprong op. Dat was mannentaal. Het werd een geanimeerd gesprek.
Belli was vriendelijk en vaderlijk. Toen ik liet doorschemeren dat hij niet de enige advocaat was die zich bij me had gemeld, was hij verrast. Ik vroeg waarom ik beter hem kon nemen dan een ander. Hij viel even stil, maar tikte daarna zijn selling points geroutineerd af: hoe beroemd hij was, hoeveel miljoenen hij in de loop der jaren al had bevochten voor z'n cliënten, en hoeveel van dit soort ongelukken hij al had behandeld. Hij was president, ging hij voort, van de Association of Trial Lawyers of America (later bleek dat hij deze club van letselschade-advocaten zelf had opgericht toen hij het weer eens aan de stok had met de deftige dekens van de American Bar Association). En, hoorde ik Belli door de telefoon zeggen: ‘I wrote some thirty-three books’. Opschepper, dacht ik.
We werden het niet eens, ook niet in een tweede gesprek. Ik vond z'n fee te hoog. Ik nam een ander, een betrekkelijk jonge kerel (Belli was 72 toen ik met hem sprak), die kon aantonen dat hij al heel wat onderzoek had gedaan naar mijn ongeluk, en die bovendien genoegen nam met een fee van slechts 25 procent. Van Melvin Belli kreeg ik nog een kerstkaart met daarop een reis-
| |
| |
kiekje van hem uit Lhasa, Tibet. Daarmee was het contact ten einde.
De 33 boeken die Belli geschreven zou hebben bleven me bij. Dat wilde ik zelf ook wel, 33 boeken geschreven hebben. Ik geloofde hem niet. Misschien had hij zich wel vergist, bedacht ik naderhand, omdat het getal 33 in ons gesprek ook nog een andere rol had gespeeld; 33 procent vroeg hij immers. Maar in het al genoemde interview in de HP uit 1977, dat ik later las, noemde hij ook 33 boeken.
Een paar jaar daarna, om precies te zijn op 15 oktober 1984, zag ik op de West-Duitse televisie een programma over Belli. Het was Melvin Belli ten voeten uit. Hij zat in het rode pluche van z'n werkkamer, hij gaf z'n papegaai een scheutje whisky, hij reed in z'n goudkleurige Rolls Royce door de straten van San Fransisco, hij schudde z'n skelet Elmer de handbotjes, hij klom op het dak van The Belli Building, en hij schoot z'n kanon af.
De Duitse voice-over drukte de woorden van Belli helaas ruw weg. Toch hoorde ik hem in een hoekje van het geluid iets zeggen dat mijn wenkbrauwen deed fronsen. Belli zei: ‘I wrote some sixty-six books’, en ik dacht: ‘Ich hör nicht richtig!’ Geen 33, maar 66 boeken? Dat zou betekenen dat hij tussen 1979 en 1984 nog eens 33 nieuwe boeken zou hebben geschreven. Dat kon natuurlijk niet. Misschien, mijmerde ik, liet hij om de zoveel tijd het aantal door hem geschreven boeken spontaan toenemen met een factor elf, of zelfs 33. Het was raadselachtig.
Merkwaardiger nog was de inleiding die Belli in 1988 in z'n boek Divorcing schreef. In die inleiding blikt hij op bijna sentimentele toon terug op z'n eigen vier echtscheidingen. En dan schrijft hij: ‘I've done sixty-two law books’. Zou hij tussen 1984 en 1988 vier boeken zijn teruggelopen?
De Library of Congress zou uitkomst kunnen bieden. Maar misschien is het precieze aantal boeken dat hij schreef niet belangrijk. Melvin Belli heeft veel geschreven. Melvin Belli was verder een opschepper, een schuinsmarcheerder, en een patser. Hij was ook een voortreffelijk advocaat. Een Hollandse deken zou veel aan een stage bij hem hebben gehad. Op 9 juli was het vijf jaar geleden dat Melvin Belli, 88 jaar oud, overleed.
|
|