[647]
Deze maand
Het was een stralend zonnige zomerdag. De hemel was zachtblauw, de lucht tintelfris en zwanger van levenslust. Het was 28 juni 1914 en in het Kurpark te Baden nabij Wenen zat Stephan Zweig op een bank. Hij las een boek. Het was aangenaam zo in de schaduw, met op de achtergrond de opgewekte klanken van de Kurkapel.
Plotseling, midden in de melodie, stopte de muziek. ‘Instinctief keek ik van mijn boek op,’ schreef Zweig in zijn autobiografie Die Welt von Gestern. ‘Ook de mensen, die als één vloeiende helle massa tussen de bomen bewogen, schenen te veranderen; zij stokten plotsklaps in hun wandelgang. Er moest iets gebeurd zijn.’
Dit was het moment dat in Baden bekend werd dat de Habsburgse troonopvolger Franz Ferdinand en zijn vrouw te Serajewo waren vermoord. Net als in de rest van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk leek het leven te verstarren, was het alsof de afgrond van een donkere toekomst zich opende, en scheen het besef op het breukvlak van twee eeuwen te staan de mensen te verlammen. Zweig begreep dat het leven was als de afgebroken melodie: niets zou meer zijn zoals voorheen.
Althans, zo leek het jaren later toen Zweig in Exil zijn memoires noteerde. In retrospectief had hij de tijd - de beleefde tijd, le temps vécu zoals de Franse Annales-historici deze menselijkste van alle tijd ooit noemden - in een literair model geperst en aldus begrijpelijk gemaakt. Het ‘historische moment’ waarop in één keer wordt geopenbaard dat de wereld nooit meer hetzelfde zal zijn, de existentiële cesuur die het bestaan doorsnijdt met diepe kerven, het is na Zweig van een literaire vorm geworden tot een journalistieke gemeenplaats.
Wat wij hebben geërfd, is die gemeenplaats. Niet uit onwil, onvermogen of gemakzucht, maar simpelweg omdat ons wereldbeeld wordt gevoed en opgevoed door de taal, door de regels en door de zingeving van de media. Gelukkig maar, want wij weten nu meer en wij weten het sneller dan de wandelaars in het Kurpark te Baden in 1914. Het nadeel is dat wij de afgelopen jaren al heel wat ‘historische momenten’ hebben meegemaakt, gebeurtenissen waarna de wereld nooit meer hetzelfde zou zijn, waarvan we de meeste alweer zijn vergeten. De aanslag in New York zullen we niet zo snel vergeten, denk ik, al was het alleen maar omdat die illustreerde hoe beperkt ons vermogen is de wereld te begrijpen zonder de troost van gemeenplaatsen en de balsem van clichés. De dood is geen platitude en maakt daarom mismoedig.
Terugkijken is altijd gemakkelijker. In een literaire vorm of in een geschiedkundig perspectief. In tegenstelling tot wat Zweig geloofwaardig beschreef als een bevattelijk keerpunt in de wereldgeschiedenis, weten historici nu dat er in 1914 helemaal niet één collectief gedeeld moment was waarop de mensheid de adem inhield. Er was helemaal geen plotseling besef dat de belle époque teneinde was en de Grote Oorlog voor de deur stond om tientallen miljoenen mensenlevens te vermalen. In werkelijkheid was het al jarenlang oorlog in allerlei delen van Europa en de wereld, in werkelijkheid waren modernisten, futuristen en nietzscheanen in literatuur en kunst reeds volop doordesemd met apocalyptische beelden en gedachten. En in werkelijkheid dachten de grote mogendheden toen men in augustus van dat jaar ten strijde trok, dat het een korte en beperkte strijd zou worden om een betere wereld in een stabieler Europa te scheppen (‘Weihnachten wieder daheim’, klonk het in diverse talen).
Thans is het hier geen oorlog, ook al kletteren elders de wapens en vallen er slachtoffers (het was ronduit een faux pas van premier Kok te spreken van oorlog).