| |
| |
| |
Afscheid van Duitsland
Bericht van een verhuizing
door Willem Wansink
Nu ik vertrek uit Berlijn, rest het afscheid en een onbeantwoorde vraag. Heeft Martin Walser gelijk? Mag de Moralkeule, de morele knuppel van Auschwitz, worden opgeborgen? Is de knoet van het verleden inderdaad geen deugdelijk middel meer om herinnering en waakzaamheid levend te houden?
Walser gebruikte de metafoor van de morele knuppel op 11 oktober 1998 in zijn Erfahrungen beim Verfassen einer Sonntagsrede, het dankwoord voor de Vredesprijs van de Duitse boekhandel die hem kort daarvoor aan de vooravond van de Frankfurter Buchmesse was toegekend. Na de rede - en zeker na een televisie-interview waarin hij zijn uitspraken toelichtte - brak in Duitsland een debat uit dat maandenlang de tongen en pennen in beweging hield.
In de Frankfurter Paulskirche hekelde de schrijver de Duitse herinneringscultuur, waarin eindeloos schuld wordt beleden en voortdurend de beelden van concentratiekampen op tv worden herhaald. Dat stompt af, vond Walser. Hij parafraseerde Hannah Ahrendt met zijn diagnose: ‘Er is zoiets als de banaliteit van het goede.’ Te veel, is te veel: ‘Was durch Ritualisierung zustande kommt, ist von der Qualität des Lippengebets.’ Duitsland diende, kortom, op een andere wijze met het verleden om te gaan.
Tegenwoordig heet Walser conservatief te zijn. Maar dat komt misschien vooral omdat hij weer aan de Zuid-Duitse Bodensee woont waar hij in 1927 werd geboren en omdat hij tijdens de jaren negentig tegen heel wat politiek correcte schenen heeft geschopt. In werkelijkheid is hij een voorbeeld van de uitstervende soort der maatschappelijk geëngageerd, maar niet radicaal linkse intellectuelen: na de oorlog was hij lid van de befaamde Gruppe 47, in de jaren vijftig begon hij als eerste schrijver een verkiezingscampagne voor de spd en in de jaren zestig protesteerde hij actief tegen de Vietnam-oorlog. Diverse langdurige verblijven aan Amerikaanse en Engelse universiteiten hebben zijn blik verruimd, hoewel zijn omvangrijke literaire oeuvre vooral handelt over typisch Duitse dilemma's, zoals het nazisme en de Duitse deling, waartegen hij zich dikwijls heeft gekeerd. Van zijn werk is slechts weinig in het Nederlands verschenen (thans is alleen de vertaling van zijn recentste roman Ein springender Brunnen uit 1998 verkrijgbaar).
Walsers pleidooi in Frankfurt was zwaar aangezet maar zeker niet nieuw. Hij kan zich al veel langer niet herkennen in de plaatsbepaling van de moderne mens tegenover Auschwitz. Reeds in 1965 distantiëerde hij zich in Kursbuch I van de collectieve Duitse verantwoordelijkheid voor de vernietigingskampen. ‘Wenn in Auschwitz etwas Deutsches zum Ausbruch kam,’ schreef hij ‘was ist dann in mir das Deutsche das dort zum Ausbruch kam? Ich verspüre meinen Anteil an Auschwitz nicht, das ist ganz sicher. Also dort, wo das Schamgefühl sich regen, wo Gewissen sich melden müßte, bin ich nicht betroffen.’
De hernieuwde voorzet van Walser kwam amper een maand nadat de bondsregering van het nieuwe Duitsland vanuit Bonn was verhuisd naar de nieuwe oude hoofdstad Berlijn. Die gebeurtenis onderstreepte eens te meer dat er definitief een einde was gekomen aan West-Duitsland, het land waar een halve eeuw was gedebatteerd over alles wat de democratie bedreigt. Dat wil zeggen: over anti-semitisme, over racisme, over de natie-staat, over het nationaal-socialistische verleden en over het immer ontluikende rechts-extremisme.
Ik zal niet zeggen dat het Duitse discours over deze kwesties afneemt - integendeel, het neemt eerder toe. Maar de toon is veranderd. Duitsland is zachter geworden, en met die nieuwe toon lijkt het wel of men de schaamte over het verleden daadwerkelijk wil verzoenen met vertrouwen in de toekomst. De toespraak van Walser markeerde deze trendbreuk.
| |
| |
Tegenwoordig wordt openlijk gesproken van een ‘nieuw Duits zelfbewustzijn’. En na Walsers woorden staat dat zelfbewustzijn in het teken van de grote vraag: kan een punt worden gezet achter het nazistische verleden? Is een dergelijke Schlußstrich mogelijk?
Sinds de eenwording bevindt Duitsland zich in een ongekende, langgerekte Umbruch. Die in Nederland nogal onderschatte maatschappelijke omwenteling zal nog voortduren, al was het alleen omdat de economische en sociale tegenstellingen tussen het oosten en het westen nog steeds te diep zijn. Momenteel is Duitsland ook slechts een aarzelende leider van Europa. Dat neemt niet weg dat bondskanselier Gerhard Schröder reeds in zijn eerste regeringsverklaring liet doorschemeren dat hij zich wilde ontdoen van de last van de Tweede Wereldoorlog. Volgens hem kan de holocaust niet langer een rol spelen in de plaatsbepaling van Duitsland in de wereld. Ook die opvatting leidde weer tot menig debat, maar zeker is dat onder Schröders bewind de Duitse belangen zonder veel terughoudendheid worden behartigd, zelfs door Joschka Fischer, die zijn oude reflexen schijnbaar moeiteloos heeft aangepast.
Nog woon ik in het schijnbaar wereldse Berlijn, dat eeuwig in de steigers staat. De bijna failliete stad mist de zwier van Parijs, Londen of München, en steekt zelfs wat bleekjes af tegen de polder-metropool Amsterdam. Berlijn is waarschijnlijk de enige Europese hoofdstad waar je rond zessen met de auto als vanzelf van het ene eind van de stad naar het andere zeilt, zo maar zonder haperen van de Prenzlauer Berg in het Oosten naar de wijk Spandau in het Westen. Tegel, het belangrijkste vliegveld van Berlijn, verschrompelt naast Schiphol tot Madurodam-proporties. In elk geval is de Amsterdamse grachtengordel vele malen drukker dan Mitte, de regeringswijk waar Joschka Fischer zo thuis is. Behalve 's nachts, dan is het party-time en trekken de toeristen door de techno-clubs van de Oranienburgerstrasse of langs Fischers voordeur in de Tucholskystrasse.
Nu mijn koffers zijn gepakt, besef ik dat in Duitsland iets te leren viel. Anders dan in Nederland is de democratische orde hier geen vanzelfsprekendheid die gratis en zonder inspanning of nadenken ter beschikking staat. Hier vindt, for better or for worse, nog steeds een permanente verinnerlijking van democratische en morele waarden plaats. Soms gaat dat inderdaad gepaard met het door Walser gesmade ritueel van de voortdurende schuldbekentenissen. Daaraan zal een Nederlander nooit wennen. Wij hoeven niet te herinneren, en bovendien vergeten wij sneller.
Anderzijds komt op iemand die Nederland verliet vóór de boom van het casino-kapitalisme, de huidige gedachtevorming in zijn vaderland aangaande het eigen verleden verontrustend mager over. Máxima, Enschede, Volendam, Herman Brood en natgeregende tieners in Dance Valley: dat is zo ongeveer de spanwijdte van het Nederlandse intellectuele discours.
Toen wij in 1996 naar Bonn verhuisden, stelden velen mij de vraag: wat is er toch met Duitsland aan de hand? Rechts-extremisme, mopperende Ossies, een stagnerende economie, jarenlange verlamming onder de christen-democratische Überkanzler Helmut Kohl. Dat kan nooit goed gaan, was de teneur. Duitsland glijdt weg, voorspelde men.
In zekere zin klopte dat. Maar het land is niet ten onder gegaan, ook niet nadat Der Dicke werd vervangen door een regeringscoalitie van sociaal-democraten en Groenen, de greenhorns van de wereldpolitiek. Nog voor hun ambtsaanvaarding in de herfst van 1998 moesten de Groene ministers instemmen met een grondoorlog op de Balkan. Omdat de achterban geen alternatief had, bleef de revolte uit. Sindsdien staan Schröders extravagant dure Brioni-pakken garant voor glamour en succes, in elk geval wat betreft de beeldtaal die op de televisie geldt.
Niet dat het in Duitsland rozengeur en manenschijn is. Economisch gaat het slechter dan drie jaar geleden. De afkoeling van de volkshuishouding is in volle gang, een recessie dreigt. Onder druk van de globalisering en de Europese wetgeving is het handjeklap tussen banken en bedrijven, het hart van het Duitse opbouwcorporatisme, losgelaten. Goed beschouwd doet Gerhard Schröder het als kanselier slechts ten dele beter dan Kohl. Net als zijn generatiegenoot Blair wil hij vooral de rol van vader des vaderlands spelen. De structurele hervorming van de arbeidsmarkt met zijn bijna vier miljoen werklozen heeft deze staatsman evenwel laten versloffen.
Toen Martin Walser de metafoor van de Moralkeule hanteerde, dacht hij zeker niet aan de Lage Landen. Ik wel. Net als Duitsland is Nederland
| |
| |
een speeltuin voor politiek correcte denkers. Ook in het Nederlandse publieke debat is de morele knuppel een vast onderdeel van het repertoire. Van een afstand is duidelijk te zien hoe de ontrafeling van het sociale weefsel in de Lage Landen deels het resultaat is van het weglopen voor pijnlijke vragen, van het grote zwijgen, van het eeuwige toedekken, van de angst voor de Moralkeule. Liever dan nuanceren en kritiseren, houdt men zich aan de oppervlakte van een rimpelloze schijnwereld. Niet voor niets bestaat in Nederland het begrip ‘gevoelig onderwerp’ - het sociale en intellectuele signaal dat er gezwegen dient te worden.
Dat Nederland in meervoudig opzicht een plat land was, besefte eind vijftiende eeuw ook Desiderius Erasmus. ‘In Holland is den lucht goed voor mij,’ noteerde hij volgens Johan Huizinga, ‘Maar de overvloedige slempmalen daar hinderen mij; en voeg daarbij het ordinaire soort mensen, onbeschaafd, de hevige verachting der studiën, geen vrucht hoegenaamd van de geleerdheid, den ergsten nijd.’
Gekrenkte eigenliefde, oordeelde Huizinga, in Holland wist men te veel van Erasmus: ‘Men had hem er klein en zwak gekend.’
Het is hoe dan ook moeilijk de rede van Walser naar Nederlandse verhoudingen te verplaatsen. Oog in oog met de verzamelde Duitse elite raakte hij in Frankfurt de gevoelige snaar - juist omdat de verplichte omzwachteling deze keer ontbrak. Men vraagt zich af of er in Nederland een elite is met een gevoelige snaar om te raken. Maar Walser sprak in Duitsland, en er waren ge- | |
| |
noeg gevoelige snaren. Met name Ignatz Bubis, de welbespraakte voorzitter van de Joodse Centrale Raad in Duitsland, kon de metafoor van de morele knuppel niet aanvaarden. Hij wond zich enorm op en verweet Walser ‘geestelijke brandstichting’ te hebben gepleegd en een latent antisemitisme te koesteren. Bubis was niet de enige die er zo over dacht. Zijn opvolger Paul Spiegel liet weten dat hij de woorden ‘geestelijke brandstichter’ nooit zou hebben teruggenomen, wat Bubis kort voor zijn dood in een gesprek met Walser wel had gedaan.
In de recente bundel Gegijzeld door het verleden (Uitgeverij Boom 2001) behandelt publicist Paul Scheffer de polemiek tussen Bubis en Walser op nauwgezette wijze. Hij neemt het op voor Walser, en hij doet dat overtuigend. Terecht constateert hij dat voor de Duitsers ‘het wantrouwen in eigen land, dat Grass en Habermas voortdurend hebben aangeroepen, en dat verdubbeld is door de wakende blik van de buren’ niet langer is vol te houden. Scheffer hekelt het ‘tegenstrijdige verwachtingspatroon’ dat ‘diep is ingevroten’ bij de negen buurlanden van Duitsland. Van Duitsland wordt verwacht dat zij ‘overal verantwoordelijkheid voor neemt, zonder ooit macht uit te oefenen; dat het land zich groot maakt voor Europa en zich klein plooit als Zwitserland’.
Daarmee verwoordt Scheffer in één alinea het Duitse dilemma. Als een machteloze Centraal-Europese Gulliver is het land aan handen en voeten gebonden. Tezelfdertijd is Duitsland allang een stabiele, volwassen democratie en een ‘normaal’ land. De lunatic fringe op de extreem linker- en rechtervleugel zijn klein en worden nauwlettend in de gaten gehouden. Bovendien is het de grootste economie van Europa. Dat schept verplichtingen en Duitsland heeft die vervuld met een groot verantwoordelijkheidsbesef. Stel je voor, dat Nederland telkens op zijn hoede moet zijn omdat het niet weet of het een even gewoon land mag zijn als elk ander. Dat zouden de vrijgevochten Hollanders geen 56 jaar hebben volgehouden!
Gegijzeld door het verleden werd uitgegeven onder auspiciën van het Duitsland Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Om die reden had ik het boek met enige scepsis ter hand genomen. Sinds kort wordt het Duitsland Instituut namelijk niet langer uitsluitend betaald uit Nederlandse overheidsfondsen. Het heeft een miljoenenbijdrage uit Duitse koker gekregen. Van de daad wel te verstaan, de Deutscher Akademischer Austauschdienst, een overheidsinstelling die een uitwisselingsprogramma voor academici en kunstenaars verzorgt. Een dilemma: zo betaalt de Duitse staat indirect mee aan de Nederlandse beeldvorming over Duitsland.
Misschien beseft de Duitse overheid dat gemeenplaatsen slechts langzaam slijten, zeker in Nederland. Dit komt mede omdat Nederlanders ongaarne met de blik van buiten naar zichzelf kijken. Zelfcorrectie is geen nationale Tugend. De mening van een buitenstaander wordt amper op prijs gesteld - terwijl de buitenlandse observator in Duitsland juist als morele corrector geldt en een rol vervult die een hybride kruising is tussen opperwezen en schaamlap. Zo reserveerde de links-liberale Der Tagesspiegel uit Berlijn jarenlang op zaterdag een column voor een buitenlandse correspondent die de Duitsers de waarheid moest vertellen. Ook ik mocht een paar keer meedoen aan dit gezelschapsspelletje. Ik stopte ermee, omdat mij werd gevraagd er in een volgende bijdrage ‘harder op los te slaan’ en ‘de Duitsers flink op hun nummer te zetten’. Mijn waarheid, zo bleek, had niets te maken met de behoefte aan zelfkastijding van de betreffende redacteur.
Blijft de vraag: heeft Walser gelijk? Is in Duitsland - in de vs, in Israël en Nederland - inderdaad een slachtoffercultus ontstaan met vaste regels, talloze taboes en een geheel eigen retoriek die steeds holler klinkt? Eenderde van het joodse volk werd in de Duitse vernietigingskampen uitgeroeid. Maar is in het licht van Armenië, de Gulag, China, Cambodja, Ruanda vol te houden dat Auschwitz ‘uniek’ was, afgezien van het feit dat de genocide der nazi's industrieel, grootschaliger en ‘Westers’ was? De Duitse historicus en filosoof Michael Ewert betoogt in zijn vorig jaar verschenen Blinde Flecken dat de uitzonderingspositie voor Auschwitz dient te worden losgelaten, en hij behoort bepaald niet tot het kamp der ‘revisionisten’. Zelfs Yehuda Bauer, leider van het Internationale Centrum voor Holocaust-studies van Yad Vashem in Jeruzalem oordeelde recentelijk in Der Spiegel dat de holocaust een genocide was onder vele in de menselijke geschiedenis, maar wel een zonder voorbeeld.
Ook in wetenschappelijke publicaties wordt Auschwitz sinds kort meer dan ooit tevoren in
| |
| |
een historisch perspectief geplaatst. Het taboe van de onvergelijkbaarheid is opgeheven. In de vakbladen wordt het lot van de joden zonder valse schaamte vergeleken met dat van de zigeuners, de Cambodjanen en de Bosniërs. Dit is een novum. Het geeft aan hoeveel er sinds de val van de Muur veranderd is.
Het lijkt een eeuw geleden dat er in 1987 een Historikerstreit uitbrak over Ernst Nolte's Der europäische Bürgerkrieg 1917-1945, waarin hij de holocaust vergeleek met de terreur in Goelag-archipel. Nolte presenteerde de genocide door de nazi's als rechtstreeks gevolg van de uitroeiingspolitiek onder Stalin. Bij nader toeschouwen is dat een niet erg houdbare historische stelling, maar over nader toeschouwen ging de Historikerstreit niet. Nolte werd aan de schandpaal genageld omdat hij het nationaal-socialisme (dat hij als fascistische contrarevolutie tegen het bolsjewisme opvatte) zou hebben gebagatelliseerd.
Zo'n emotionele reflex als destijds lijkt tegenwoordig in Duitsland moeilijk denkbaar, hoewel Walser gelijk heeft dat er nog steeds geen dag voorbij gaat of op de Duitse tv worden de beelden vertoond van de oorlog. Elke avond hakenkruizen, de iele stem van Adolf, marcherende soldaten, zwart-witte tanks, vernietigingskampen. Vooral de Duitse publieke omroepen (ard, zdf, Phoenix) zenden almaar nieuwe documentaires over het nazistische verleden uit. En maandenlang publiceerde Der Spiegel de afgelopen tijd de zoveelste serie loodzware verhalen over de oorlog (‘Hitlers langer Schatten’). Niet alleen Walser heeft daar bedenkingen bij: is dit Vergangenheitsbewältigung of Verharmlosung?
Nog heeft iemand als Joschka Fischer, de groene minister van Buitenlandse Zaken, moeite om afstand te nemen van de uniciteitsthese van Auschwitz. Na zijn vroegere linkse anti-zionisme wilde hij als rechtgeaarde Post-Achtundsechziger het Nie wieder tot uitgangspunt van het Duitse buitenlandse beleid maken, toen de Europese Unie begin vorig jaar besloot om Oostenrijk in de ban te doen. Heel even dreigde, naast het zakelijke, nationale belang, een romantisch-idealistische Moralpolitik maatstaf van het diplomatieke handelen te worden. Inmiddels zit Jörg Haider, die ook in Nederland werd afgeschilderd als een nieuwe semi-fascistische boeman, tussen de Karinthische bergen geheel vergeten te mokken, en beseft de Europese Unie dat het Nie wieder bovenal slaat op de onbekookte en populistische boycot. Terecht gebruikte Schröder tijdens die gehele zonderlinge episode minder pathetische termen dan zijn minister.
Fischer is een volgeling van Jürgen Habermas. Deze laatst levende vertegenwoordiger van de Frankfurter Schule (die komende oktober de Vredesprijs van de Duitse boekhandel ontvangt) is er mede debet aan dat morele kwesties tot vandaag het publieke debat in Duitsland domineren. Met zijn pleidooi voor een Verfassungspattriotismus hielp hij de naoorlogse Duitsers aan een nieuw zelfvertrouwen. Tegelijkertijd droeg hij ertoe bij dat Auschwitz het fundament van de West-Duitse politieke identiteit werd. Dankzij hem bleef het denken in termen van de natiestaat tot 1989 het voornaamste Duitse taboe: de deling gold als de terechte straf voor de holocaust.
Volgens de filosoof Peter Sloterdijk is Habermas inmiddels niets anders dan een ‘alarmist’. Beide heren hebben de laatste tijd flink ruzie met elkaar gemaakt. Voor Sloterdijk is de Frankfurter Schule verworden tot ‘een sociaal-liberale variant van de deugdendictatuur’, schreef hij in september 1999 in Die Zeit. Bij Habermas staat aanklagen gelijk aan liquideren, vond hij. In Der Tagesspiegel concludeerde ook Bernd Ulrich, zeker geen Post-Achtundsechziger, dat Habermas' alarmsysteem zijn langste tijd heeft gehad. Het is afgelopen met de ‘repressie van andersdenkenden’, aldus Ulrich. En dat klopt wel. Niet langer bepaalt Habermas de agenda, maar Martin Walser. Zo heeft de omslag in het Duitse denken zich voltrokken.
‘De holocaust doet niemand ons na - haar verwerking ook niet!’ Henryk Broder, de Duitsjoodse publicist, schreef deze zin reeds in 1995 naar aanleiding van de discussie over het holocaustmonument in Berlijn. Dit monument is nog steeds niet af, hoewel de Bondsdag toch in 1999 na elf jaar debatteren het groene licht gaf. Toegegeven, sommige Duitse politici voerden destijds een bewuste vertragingspolitiek. Zij vonden dat het afgelopen moest zijn met de herinnering aan de schuld in de vorm van een monstrueus monument dat twee voetbalvelden groot moest worden. De tegenstanders hadden in zoverre succes, dat het monument een stuk kleiner wordt.
Ook dit debat was moeizaam, maar verhelderend, en anders dan hetgeen het echtpaar Mit- | |
| |
scherlich in de jaren zestig beweerde, zijn de Duitsers inmiddels geroutineerde verwerkers van het verleden geworden. Ze kauwen erop alsof het kauwgom is, of beter kruidnagel, want dat geeft een bittere nasmaak. Het hoort er bij, als onderdeel van de naoorlogse lossere levenswijze en een nieuwe ethiek.
Actuele morele kwesties als euthanasie (aktive Sterbehilfe), gentechnologie dan wel preïmplantatiediagnostiek leiden in Duitsland tot diepgravende publieke discussies. De omgang met dergelijke onderwerpen zegt mogelijkerwijs meer over het huidige Duitsland dan de omgang met Auschwitz. Duitsers verabsoluteren het leven. Uit angst voor een herbeleving van de nazistische eugenetica schrikken zij terug voor de uiterste consequentie van elk wetenschappelijk experiment. Mede daarom werd Sloterdijk verketterd, nadat hij in 1999 de discussie over het klonen van mensen op scherp had gezet met zijn geruchtmakende Elmau-lezing Regeln für den Menschenpark.
Auschwitz is hier nooit ver weg. Dat bleek ook bij het publieke rumoer dat de joods-Amerikaanse wetenschapper Norman Finkelstein met zijn pamflettistische boek The Holocaust Industry hier vorig jaar veroorzaakte. Ook bij hem draait alles om Auschwitz. Beter gezegd: om de Amerikanisering van de holocaust en de vraag hoe de joodse lobby in Amerika geld maakt met de ritualisering van de concentratiekampen. Toen hij Duitsland aandeed, puilden de zalen uit. Zelfs rechts-extremisten hadden zich toegang weten te verschaffen. Zowel de Süddeutsche Zeitung als de Frankfurter Allgemeine stuurden hun eigen Augstein (Jakob dan wel Franziska, twee van de vele kinderen van Spiegel-uitgever Rudolf Augstein) naar dezelfde bijeenkomst in Berlijn.
Finkelstein is een ‘linkse’ Amerikaan, docent aan de Universiteit van New York en afkomstig uit de omgeving van Noam Chomsky. In 1998 schreef hij samen met Ruth Bettina Birn het overtuigende A Nation on Trial. Daarin legde hij tal van tegenstrijdige passages bloot in Daniel Goldhagens Hitler's willing executioners. Nauwgezet ontmaskerde hij Goldhagens (onhoudbare) these dat het gehele Duitse volk doelbewust, uit een fanatiek beleden anti-semitisme, de uitroeiing van de joden heeft nagestreefd.
In The Holocaust Industry komt een andere Finkelstein naar voren. Bijna even geobsedeerd als Goldhagen zet hij zich af tegen de joodse elite en organisaties als de American Jewish Committee, de Anti-Defamation League en de Jewish Claims Conference. Hij verwijt hen profijt te trekken uit de shoah en de belangen van de getroffenenen (onder wie Finkelsteins ouders) ondergeschikt te hebben gemaakt aan de eigen status, macht en baantjesjagerij.
Op zich is deze stelling weinig verrassend. In The Holocaust in American Life van 1999 hekelde Peter Novick reeds de politieke instrumentalisering en uitbating van Auschwitz in de Verenigde Staten. In zijn deconstructie van de herinneringscultus hanteerde Novick, emeritus hoogleraar geschiedenis en voormalig lid van het Committee on Jewish Studies, een afgewogen en zakelijke toon. Finkelstein daarentegen polemiseert opgewonden tegen de ‘propagandistische indoctrinatie’ die volgens hem gericht is op de ‘manipulatie van het heden’.
In Duitsland wordt een publieke discussie doorgaans afgerond in boekvorm. Zo verscheen begin dit jaar dan ook Die Finkelstein-Debatte, een bundeling van de belangrijkste stukken over deze kwestie. Een van de interessantere bijdragen is de recensie die de Duits-joodse historicus en publicist Rafael Seligmann (auteur van romans als Der Musterjude en Der Milchmann) in Welt am Sonntag aan het boek wijdde. Hij betoogde dat Finkelstein ‘omdat hij een jood is’, denkt ongestraft de zotskap te kunnen opzetten en alles overhoop te mogen halen. Desondanks noemt Seligmann het boek stimulerend en minstens ‘even hard nodig als een schoonmaakmiddel’. Anderzijds meent hij dat Finkelstein ook fungeerde als een agent provocateur, iemand die het anti-semitisme in de kaart speelt.
Seligmann is fervent tegenstander van de Schlußstrich. Een debat over de finaliteit van de geschiedenis en de historisering van de holocaust wijst hij af. Daarvoor is het te vroeg, zei hij me met zachte stem toen ik hem in Berlijn ontmoette. Het worden er weliswaar steeds minder, maar veel slachtoffers leven nog, voegde hij eraan toe. Daarom mag er geen streep onder Auschwitz worden gezet, hoezeer het doodgewone land Duitsland daarnaar snakt.
Schröder zou niets liever willen. Eerst een financiële streep, dan een morele. De kanselier wil volledig soeverein zijn, geen last hebben van het verleden op zijn naoorlogse nek, geen pottenkijkers meer die hem telkens op de vinger tikken, omdat achter elke struik de kwade geest van
| |
| |
Hitler wordt verondersteld. Waarom ook niet? Zelfs Amerikaanse investeerders schrikken er niet langer voor terug een luxe hotel te bouwen op de fundamenten van Hitlers Obersalzberg bij Berchtesgaden.
De kanselier hoort tot een generatie die weinig boodschap heeft aan het begrip collectieve schuld, en die een ‘moderne’ omgang met het verleden wil. Ook zijn eigen vader vocht voor Hitlers Wehrmacht op de Balkan. Diens foto, met helm, staat sinds kort op Schröders bureau in het nieuwe Bundeskanzleramt. Andere aspecten van de Duitse geschiedenis vat hij even losjes op. Zo ontvingen hij en zijn vrouw Doris eerder dit jaar twee recentelijk herontdekte nichtjes uit de vroegere ddr op de koffie in de kanselarij langs de Spree. Helemaal vlekkeloos verliep de ontmoeting niet. De derde nicht was thuis gebleven: zij had voor de Stasi gewerkt.
Toch beseft ook Schröder dat er voorlopig geen finale streep kan worden getrokken. Niet omdat Auschwitz altijd een knuppel moet zijn, maar wel een gewetensvraag dient te blijven. Omdat een moreel kompas nodig blijft. Omdat Duitsland geen Nederland is en Auschwitz een onuitwisbaar signaal, baken, referentiepunt is. Vanzelfsprekend moeten historische taboes worden opgeruimd en dient Auschwitz geen chantagemiddel te zijn. Maar dat laat onverlet dat de tien miljard mark die nu worden betaald aan de voormalige dwangarbeiders geen gerechtigheid doch alleen een mate van genoegdoening kunnen verschaffen. En het laat onverlet dat juridische categorieën voor de holocaust ontoereikend zijn. Hoe ver het Derde Rijk ook in historische zin van ons vandaan komt te staan, de betekenis ervan kan niet worden gerelativeerd. Pas als het zwijgen intreedt, sterft de herinnering.
Duitsland zal nooit loskomen van zijn verleden, zei Martin Walser in 1998 tegen NRC Handelsblad. Hij bedoelde dat zijn land moet leven op een meervoudig gecontamineerde geschiedenis, die als archeologische strata op elkaar zijn gestapeld: het domein van de keizers, de Weimar-republiek, de nazi-tijd en de ddr. De twaalf jaren onder Hitler vervuilen alle lagen eronder en erboven. Al een jaar eerder had Walser in zijn Deutsche Sorgen geschreven dat het de plicht van de Duitsers is om de horror van het fascisme levend te houden als datgene wat het is: het afval van de geschiedenis.
De waarheid sterft per millimeter - ook vandaag. Lees Sebastian Haffners Geschichte eines Deutschen, zijn dagboek over de jaren 1914-1933. Haarfijn schetst hij het proces van de aanpassing, de glijdende schaal van de bijna onmerkbare
| |
| |
overgang naar een dictatoriaal regime. Haffners jeugdherinneringen zijn een Fanal, een vlammend signaal voor de moderne tijd. Zijn boek beschrijft niet slechts hoe Duitsers nationaal-socialisten werden, maar hoe een samenleving stapje voor stapje zijn tolerantie, zijn menselijkheid kan verliezen.
Nederlanders richten de blik gaarne vooruit, over zee. Het paradijs aan de Noordzee is uitkijkpost en voorbode tegelijk. Duitsers vinden het de gewoonste zaak van de wereld om achterom te kijken. In Nederland weten zelfs parlementariërs niet wanneer de vader des vaderlands Willem van Oranje leefde, in Duitsland werd dit jaar voor de zoveelste keer herdacht dat het land conservatieve Pruisische wortels heeft. Terugkijken is hier een reflex, een geïnstitutionaliseerde en misschien langzamerhand krachteloze poging om de collectieve angst voor de toekomst te bezweren.
Desalniettemin voelt Nederland na vijf jaar Duitsland onwennig aan. Misschien heb ik een overdosis gehad aan reflectie over de Auschwitz-reflex, maar het volkomen gebrek aan binding met het verleden in Nederland is bijna verontrustend. Zonder belangstelling voor het verleden is er geen begrip van het heden, laat staan een heldere blik op de toekomst mogelijk. Zelfreflectie en zelfkritiek horen evenzeer tot het standaard-pakket van een democratie als pluriformiteit en vrije meningsuiting.
Komend jaar hebben de Nederlandse burgers de kans om bij de landelijke verkiezingen te bewijzen wat hun oude en onbetwiste democratie waard is. Onder Nederlandse jongeren leeft ‘de politiek’ echter minder dan ooit. Bij de laatste verkiezingen kwam nog geen kwart van de jeugd onder de 25 jaar opdagen. Ook om die reden zou de politiek wel eens in ongewis vaarwater terecht kunnen komen. De linksig-populistische partij Leefbaar Nederland belooft tien zetels in de wacht te slepen. Een democratie leeft van de correctiefactor, maar vanuit Berlijn bezien stemt zo'n ‘tegenpartij’ niet erg vrolijk. Ook omdat het wijst op beschimmeling van de bestaande verhoudingen.
De stadspartij Leefbaar Utrecht had succes omdat zij de incompetentie van het stadsbestuur en de willekeur van de ambtenarij aan de kaak stelde. Een horecavergunning was in de stad immers gemakkelijker te krijgen dan een gehandicaptenparkeerplaats. Of het overkoepelende Leefbaar Nederland een incident blijft, ontspoort, dan wel een succes wordt, zal blijken. In elk geval zegt de opkomst van een partij onder leiding van min of meer wannabe-Berlusconi's iets over de staat waarin de natie verkeert.
Wat opvalt is verder dat in het huidige Nederland stevig zuipen algemeen geaccepteerd is, en dat alledaags geweld niemand meer verbaast. Nergens in Europa drinkt de jeugd zo jong zo veel als in Nederland. Dronken jongeren gaan elk weekend just for fun met elkaar op de vuist - met een zekere regelmaat valt daarbij een dode. ‘Gewone’ werkende familievaders ontsporen als dronken voetbalsupporters bij wijze van uitje, zonder dat iemand nog met de ogen knippert. Dat onderwijzers voor het aangezicht van hun klas door familieleden van gefrustreerde scholieren in elkaar worden geslagen, behoort nu blijkbaar tot de dagelijkse werkelijkheid. Als antwoord verspreidt de regering stickers tegen ‘zinloos geweld’. Let wel, we praten over hetzelfde land waar veel inwoners meteen beginnen te moraliseren, zodra het om Duitsland of het Duitse verleden gaat.
Doormodderen als overheidsbeleid en nationale geesteshouding is niet iets nieuws voor de Lage Landen. Chris van der Heijden toonde in zijn Grijs verleden nog eens aan dat ‘destijds’, van 1940 tot 1945, in Nederland ook een vorm van doormodderen werd geprefereerd. ‘Doormodderen is de catastofe’, oordeelde Walter Benjamin ooit. Ook in Nederlanders sterft de waarheid per millimeter.
Martin Walser sprak van de banaliteit van het goede. Teveel is teveel. Wat komt ervoor in de plaats? Een zachtere toon; een sterker ethisch besef? Voor de remigrant lijkt het alsof Nederland meer nog dan Duitsland staat aan de vooravond van grote uitdagingen en de noodzaak tot ingrijpende hervorming van mentale codes en onderhuidse houdingen. Niet omdat Duitsland af is. Integendeel. Maar omdat de indruk ontstaat dat in Nederland de knoet van Auschwitz is ingewisseld voor een soort verwende onverschilligheid. Zover is het in de Berliner Republik nog lang niet. Daar wordt nog steeds in alle hevigheid gedebatteerd. Het verleden houdt er de mensen wakker.
|
|