den. Sommige mensen zijn nu eenmaal zo. Dus ze sloten de boot af en we legden hem aan steiger b, naast Graig, en zij reden terug naar Virginia.
Ze zouden per maand betalen, maar er kwam niets binnen. Ik stuurde ze rekeningen en sloeg ze aan voor financieringskosten, en ik hoorde niets. Dus ten slotte belde ik op. Long distance. Dat bracht ik ook in rekening, natuurlijk.
‘Je weet waar ik over bel,’ zei ik.
De man bood zijn verontschuldigingen aan.
‘Wanneer komen jullie terug?’ vroeg ik.
‘We komen niet terug,’ zei hij.
‘En de boot?’
‘Kan je de boot voor ons verkopen?’ vroeg de man. ‘Als je de boot verkoopt, kan je daar het geld vanaf houden dat wij je nog schuldig zijn.’
‘Als ik de boot verkoop treed ik op als makelaar,’ zei ik.
‘Ja,’ zei de man. ‘Precies.’
‘En de makelaar krijgt tien procent.’
‘Natuurlijk.’
‘Afgezien van het geld dat ik sowieso nog van je krijg.’
‘Ik begrijp het. We komen nu eenmaal niet terug.’
‘Weet het zeker? Ik wil daar geen misverstanden over.’
‘We weten het zeker. We hebben een nieuwe hond gekocht.’
Zo eenvoudig is dat. Je hond gaat dood, en dan haal je een nieuwe. Een heel stuk makkelijker dan ergens een andere Jen vandaan halen. Niet dat we zo'n perfect huwelijk hadden. Helemaal niet. Jen kon ook enorm keffen en we hebben verschillende keren op het punt gestaan om te scheiden, maar we hadden het lef niet.
Nou ja, ik wil niet over Jen zeuren. Het ging over die zeilboot. Aardige boot. Een Columbia. Je zou er geen wedstrijden mee winnen, maar daar was hij ook niet voor bedoeld. Een gedegen toerschip. Goed onderhouden. Gereviseerde motor. Perfect voor de Keys en de Bahama's. Zo stelde ik het in mijn advertentie. Maar er kwam geen kip op. We zitten hier twintig mijl buiten Jacksonville en aan de verkeerde kant van de rivier. Hier komen alleen cruisers langs, op de Intracoastal Waterway. In het najaar varen ze naar het zuiden en in het voorjaar terug naar het noorden, en ze hebben allemaal al een boot.
Ik vond pas een koper toen ik de vraagprijs flink had laten zakken. Hij heette John. Hij werkte in Mayport en kwam met de pont naar Hope River. Een jonge jongen. Zo leek-ie me tenminste, maar ik vind iedereen onder de vijftig jong. Hij had geld gespaard, hij betaalde contant, en hij had een grandioos plan. Hij wilde samen met zijn vriendin wegvaren. Ik bedoel, echt wegvaren. Ontslag nemen, de huur opzeggen, auto en alles verkopen, leningen afbetalen en bankrekening sluiten, en wegvaren. Naar Tahiti. Hij had zijn hele route al uitgestippeld. Hij zou hier laat in het najaar vertrekken, als het orkaanseizoen was afgelopen. Hij zou naar Panama zeilen en in maart door het kanaal gaan. Op de Stille Oceaan wilde hij via de Galapagos Eilanden naar de Marquesa's varen, met de Zuid-Oost Passaat in de rug, en in mei in Tahiti aankomen, als het stormseizoen daar was afgelopen.
Ik wil John's plan niet belachelijk maken. Ik lachte er ook toen niet om. Je kan naar Tahiti zeilen. Er zijn mensen genoeg die het gedaan hebben. Ik heb er zelf ook vaak over gedacht. Ik dacht, ik kap ermee en koop een goede zeilboot. Zo'n gedegen toerschip. Maar ik heb nooit het lef gehad.
John had wel lef. Hij had een ander probleem.
‘Waar is je vriendin?’ vroeg ik toen hij de eerste keer naar Hope River kwam en zijn plan uit de doeken deed. ‘Wil zij de boot niet zien?’
‘Het is een verrassing,’ zei hij.
‘Een héle verrassing,’ zei ik. ‘Heb je er niet met haar over gepraat?’