‘Io crepo se non rido!’
door Maarten Doorman
Je hoeft geen somberaar te zijn om je van tijd tot tijd af te vragen welke muziek er op je begrafenis moet klinken. En heb je enig gevoel voor theater en ontbreekt het je aan schaamte voor het sentiment, dan zal daar op zijn minst één lied tussen zitten. Welk, dat is de vraag, en het antwoord wisselt naar gelang stemming en seizoen en door het verstrijken van de tijd.
Ik heb nogal wat van die liederen, en dat zegt ongetwijfeld meer over mijzelf dan ik wil weten. Twee van die liederen, liedjes, songs? het is geruststellend dat de woorden meteen tekort beginnen te schieten, twee ervan heb ik al jaren bij me. Hoe verschillend ook, ze zijn toch hetzelfde. Het ene is Lou Reeds ‘Goodnight Ladies’ van het album Transformer, het andere Mozarts kwintet ‘Di scrivermi ogni giorno’ uit zijn Così fan tutte.
In Così fan tutte scheppen twee jonge officieren op over de trouw van hun verloofden, zusters met de wat barokke namen Dorabella en Fiordiligi. De oude filosoof Alfonso lacht ze uit en verleidt ze tot een weddenschap waarin hij de vrouwelijke wispelturigheid zal bewijzen. Hij verlangt dat ze voorwenden plotseling ten oorlog te moeten trekken, waarna ze in vermomming terugkeren om elkaars verloofde te versieren. Ze gaan akkoord en slagen er in de verloofde van hun vriend te verleiden. Later komt het weer goed. Maar mij gaat het om de eerdere, onvergetelijke scène: er staat een bootje op het toneel, de heren moeten aan boord en nemen afscheid.
Dat bootje ziet er een beetje lullig uit - ik heb het in twee uitvoeringen gezien, en het libretto van de Così is hoe dan ook niet erg overtuigend Zo gauw je Mozarts muziek echter hoort, geloof je het allemaal. De officieren weten dat het spel is, voor de dames is het bittere ernst: Mio cor! roept Fiordiligi - Idolo mio! huilt Dorabella. ‘Omhels me, o liefje!’ zingen de bassen tweestemmig en dan begint het, bij twee-tweede of vierkwartsmaat (ik heb geen partituur bij de hand) met een traag plukkende bas en kort aangestreken eentonige violen snikken de dames het uit met lange halen. Zweer dat je me elke dag zult schrijven! Natuurlijk! zingen de officieren daar doorheen. En de vijfde stem, Don Alfonso, het vijfde wiel aan de wagen ook, zij het wel het stuurwiel waardoor dit alles richting krijgt, deze oude filosoof zingt er nog eens luchtig een terzijde doorheen:
Io crepo se non rido!
Ik sterf van het lachen (letterlijk: ik crepeer als ik niet lach), zingt hij, en dan klinkt al veelstemmig en herhaaldelijk het addio! addio! waarna onmiddellijk het koor oorverdovend met marsmuziek het soldatenleven bezingt. Voor je het weet, is het allemaal voorbij, het stof trekt op en de handeling gaat verder alsof er geen wonder gebeurd is.
Lou Reeds befaamde album Transformer (1972) besluit ook met een afscheid en ook hier de clichés die daar bij horen. Niet die van trouw en beloven, maar nu van eenzaamheid op zaterdagavond. Een lage tuba zwoegt op een tergend langzame vierkwartsmaat en daarboven slingert een saxofoon zijn dixieland-achtige vrolijkheid die even aan Laurel and Hardy doet denken, afgewisseld met de nasale, onverschillige stem van Reed: Goodnight, Ladies, goodnight / It's time to say goodbye.
Je kunt de tekst bij iemand als Lou Reed niet helemaal serieus nemen,: ‘Nobody calls me on the telephone / I put another record on my stereo’, je beluistert de dubbelzinnigheid van al dit sentiment in de discrepantie van het vrolijke muziekje en de tuba-stoten, in de gewilde gemeenplaatsen en de onverstoorbaarheid waarmee dit gezongen wordt. Het is vals als de pest. De dames kunnen net zo goed heren zijn, de eenzaamheid gezelschap, de ontboezemingen verzonnen.
En daar gaat het nu net om. Het raakt omdat het vals is. Afscheid, verlaten en verlaten worden, het zijn de grote clichés die het leven voor ons in petto heeft, er staan je wat banale woorden ter beschikking en voor een grap om die te omzeilen leent de situatie zich lang niet altijd. Op een begrafenis wordt het je zelfs kwalijk genomen. Vanwege de valsheid bij die twee huichelende offi-