tend repeteert hiernaast in de muziekschool een bandje dat optreedt op feesten en partijen; daar loop ik wel eens binnen en vraag of ik even achter de Yamaha mag zitten. Dat vinden ze goed en vooral de bassist is een lust voor het oor. Wij spelen dan mijn standaardblues in C.
Dit kunnen buitenstaanders nog wel begrijpen, want ze hebben gehoord dat in de jazz wordt geïmproviseerd; men speelt op elkaar in, zoals voetballers elkaar de bal toespelen. Maar dat ik thuis meedoe met Howling Wolf, die geweldig tekeer gaat op zijn gitaar en er ook nog bij schreeuwt - dat stuit op onbegrip. Want die opname is lang geleden gemaakt, aan de andere kant van de oceaan door iemand die in 1910 is geboren op een katoenplantage en nu zit er een bejaarde in een burgermanswoning en die speelt tussen Howling Wolf's lange uithalen door, zijn bloedeigen loopjes. Het klinkt of het klopt.
En Howling Wolf is voor mij nog niet eens de makkelijkste, want hij swingt niet en daarom is Big Joe Duskin, die dat wel doet, voor mij stimulerender. Op de plaat staat een concert van 1985. Hij maakt grappen met zijn publiek, vertelt dat hij de boogie gaat imiteren van de drie grote boogiespelers, en de mensen in de zaal moeten raden wie er wie is. Vervolgens haalt hij deze drie - het zijn Albert Ammons, Pete Johnson en Meade Lux Lewis - flink door elkaar. Een enorme hoeveelheid noten, ze zitten allemaal op hun plaats en daar doe ik dan moeiteloos nog wat noten bij. In de linkerhand en in de rechterhand en als ik op dreef ben worden het lange boogielijnen.
Het helpt dat deze moderne cd's, qua absolute hoogte, goed zijn gestemd en dat veel blues in C, G of F staan. In E, waarin veel gitaristen spelen, heb ik veel minder changementen tot mijn beschikking. Bezoekers of passanten op straat (soms staat de deur naar buiten open) vragen zich af: hoe doe je dat? Heb je een partituur gezien? Nee, dat niet. Heb je veel geoefend? Ja, dat laatste wel, tientallen jaren, maar niet op dat speciale nummer dat we nu horen. Soms luister ik naar een gloednieuwe plaat en dan lukt het meteen.
Zo doen zich aangename verrassingen voor, omdat we stapels cd's in huis hebben. Daar zit dan een opname tussen van Barrelhouse uit 1997. Met zijn vijven spelen ze elf nummers, met Jan Willem Slichting op de bas, en opeens is daar de stem van Tineke Schoemaker die ‘Worried Blues’ zingt, dat maar liefst vier minuten en twintig seconden duurt. Beschaafd en toch jazz, het tegendeel van Howling Wolf. De gitaren van Barrelhouse laten ruimte voor die ene speciale variant die in mijn hoofd zit, ik hoef haast niets aan te passen en toch past mijn basso continuo bij wat zij destijds hebben opgenomen.
Wat ik dan doe, is telkens anders en dus een beetje geïmproviseerd, maar niet veel. In de tijd van Bach werd ook geïmproviseerd met steun van een becijferde bas, en dat kan ik zelf ook: het Preludium no. 24 uit het Wohltemperierte Klavier kan ik laten swingen door de linkerhand iets rubato te spelen en de rechterhand vrij te variëren. Zo ontstaat dat merkwaardige verschijnsel dat volgens W. Gilbert en C. Poustochkine (zie hun Jazzmuziek uit 1939) kenmerkend is voor de ‘volksmuziek der negers’: een spanning tussen metrum en ritme.
Theoretici kunnen daar ingewikkeld over doen maar ik heb een makkelijk criterium: wie naar swingende muziek luistert, gaat meetrappen met de voet op de oneven tellen. Sommige luisteraars gaan helemaal bewegen. Als het mij lukt, met Bach of door mee te spelen met Big Joe Duskin of met Ella Fitzgerald (Cow Cow Boogie) heb ik het gevoel: mij kan niets gebeuren. Ik kan alles.
Dat laatste is niet waar. Sommige dingen kan ik helemaal niet en een ervan is jazz spelen die niet volgens het bluesschema is gestructureerd. Dat is niet alleen stom maar ook lastig. Meer dan negentig procent van de jazz valt af. Zit ik met een bandje dat lekker loopt, en dan zeggen ze: Zullen we even ‘Some of these days’? Dat wordt dan niks. Of ‘Jada’, een oud nummer uit de jaren twintig, nog gespeeld door King Oliver, lukt ook niet. Ik kan het fluiten maar de akkoorden lopen binnen een paar minuten al uit de pas. Ze kijken dan naar mij of ik achterlijk ben.
Ik heb me vaak afgevraagd hoelang het duurt voor het bluesschema in iemands hoofd is opgeslagen. Gebeurt het plotseling? Zit het er altijd in en moet het alleen worden geactiveerd? Maar dan toch niet bij alle mensen, Chinezen en Arabieren hebben het niet. Bij mij heeft het lang geduurd, tientallen jaren waarschijnlijk. Daar staat tegenover dat ik de ontdekking van de jazz goed in de tijd kan lokaliseren. Het was op mijn zestiende en het zal dus wel hormonaal zijn bepaald. Thuis werd veel muziek gemaakt, meest barok, piano