[645-646]
Deze maand
Men zou willen dat men immer stoïcijns bleef, ongeacht de tegenspoed die opdoemt. Ik bedoel stoïcijns als Lord Uxbridge tijdens de Slag bij Waterloo. Tezamen met Wellington stond hij het krijgsgewoel te bekijken toen een kanonskogel zijn been afrukte. Na een lange stilte zei Wellington: ‘Excuseer me, Uxbridge, je been is eraf.’ Uxbridge keek omlaag, en mompelde: ‘Mijn god, ik geloof dat je gelijk hebt.’ Waarna de mannen verder gingen met het aanschouwen van de ondergang van Napoleon, terwijl iemand de bloedende stomp verbond.
Nu weet iedereen dat de Slag bij Waterloo kinderspel was in vergelijking met het moderne leven, maar toch is men jaloers op zoveel onverstoorbaarheid. Zelf raak ik al gedemoraliseerd wanneer ik oog in oog kom met de werkelijkheid. Laatst gebeurde dit weer, door een stukje van M. Februari in de Volkskrant. M. Februari is schrijfster, maar als mr. dr. Marjolijn Drenth is zij ook docent rechtsfilosofie aan de Faculteit Rechten van de Katholieke Universiteit Nijmegen. De literaire helft Februari schreef over het universitaire leven van de wetenschappelijke helft Drenth.
Er stond: ‘Ik maak me soms zorgen over het lot van onze studenten - vooral sinds ik ze geen Engelstalige literatuur meer mag voorleggen wegens “te moeilijk”. Want wat blijft er over? Lange teksten: te moeilijk. Landelijke dagbladen: te moeilijk.’
Net zomin als u nu, kon ik geloven wat er stond, dus ik las nogmaals: ‘Sinds ik ze geen Engelstalige literatuur meer mag voorleggen wegens “te moeilijk”. Lange teksten: te moeilijk. Landelijke dagbladen: te moeilijk.’
Men kan de dag stoïcijns beginnen, maar wie dit leest, ziet plots ons levenslot op zijn ontbijtbord liggen. Ik bedoel: hier blijkt hoe wij allen burgemeesters in oorlogstijd zijn. Wij ‘mogen’ geen Engelse teksten, of lange stukken, of artikelen uit landelijke dagbladen opdienen aan studenten, en daarom passen wij ons aan. Intellectualiteit voor jongeren is verboden, moeilijke woorden worden geweerd. De universiteit heet nu center of excellence, begrijpt u. Ook M. Februari heeft blijkbaar de loyaliteitsverklaring getekend. Zwijgend schikken wij in, een beetje monkelend in een column misschien om het kwade geweten te sussen, maar wij schikken in. Wij zijn collaborateurs. Ons heden is grijs als ons verleden.
Zo drijft de werkelijkheid ons weg van een stoïcijns bestaan. Gelukkig kunnen we opgewekt constateren dat de lucht beloftevol tintelt van een ontbindende beschaving, wat nogal interessant schijnt te zijn om mee te maken. En nu wij geen lange stukken meer mogen lezen, rest slechts het lied om ons aan vast te klampen. Ik bedoel dat ene lied, het lied dat niet op onze lippen zingt maar ergens diep in ons binnenste, het lied dat wij nooit meer kwijtraken, dat wij als reddingsboei meedragen tot voorbij de ondergang, dat ons drijvend houdt.
Deze Hollands Maandblad gaat deels over dit lied, dat elkeen van ons ‘mijn lied’ noemt. Deze bijdragen van Jan Pen, Maarten 't Hart, Leo Vroman, Paul van den Hoven, Guus Luijters, Maarten Doorman, Thomas Verbogt, Ingmar Heytze zijn niet bedoeld als troost, maar als opmaat naar een scherper besef van hoe wij fluiten in het donker van de werkelijkheid. En dat is ook het thema dat zingt tussen de regels van de verhalen door Geert van der Kolk en Toon van der Stappen, de poëzie door Froukje van der Ploeg en Julien Holtrigter, de ornithologisch-literaire analyse door Dana Constandse alsmede het Abschiedslied door Willem Wansink. Want u wist al dat Hollands Maandblad weerstand biedt tegen de culturele collaboratie van onze tijd. - bb