| |
| |
| |
Gehorig
door Ton Rozeman
Carlos was echt een schatje. ‘Alles komt goed,’ zei hij. ‘Heus.’ Hij glimlachte naar me, ook al moest hij zware dingen sjouwen, zoals mijn commode en zijn bank die we niet mooi vonden, het was een bedbank met gele rozen maar we hadden geen geld voor een andere en dus wrong hij zich samen met Dirk in allerlei bochten om het ding het portiek op te krijgen. Ik mocht niet mee tillen, ik sopte de keukenkastjes, al waren die niet vies, de vorige bewoners moeten schone mensen zijn geweest. Het enige dat ze niet netjes hadden achtergelaten, waren de muren: in de hoeken liet het behang los en er zaten scheuren in alsof ze iets eraf hadden getrokken wat vastgelijmd zat en ook waren er met zwarte stift strepen gezet die aangaven waar ze planken en kastjes hadden bevestigd. Maar nieuw behang kost geld en dus keek ik er niet te lang naar, ik concentreerde me op een vlek op het aanrechtblad en later ging ik zelfs stofzuigen, hoewel dat niet echt handig was met Carlos en Dirk die steeds nieuwe zakken en dozen binnenbrachten.
Het was zeven uur en al bijna donker toen ze een oud bureautje in elkaar gingen zetten. God mag weten wat wij met een bureau moeten, maar Carlos zei dat je maar nooit wist waar het nog eens goed voor was, wie weet dat we er een naaimachine op kwijt konden of dat hij het kon gebruiken als werkbank, en hij zei het zo vol overtuiging dat ik ze hun gang liet gaan. Ik trok de deur achter me dicht en ging eten halen.
Toen ik terugkwam, zaten ze op het bureau naar me te grijnzen, ze hielden een biertje in hun hand en stonden erop dat ik bij ze kwam, Carlos klopte uitnodigend met zijn hand op het blad en hij schoof opzij zodat ik erbij paste. Het bureau stond voor het raam en dat vond ik niet de meest geweldige plek, maar ik wilde de pret niet bederven en klemde me tussen hen in. ‘Zie je wel,’ zei Carlos, ‘gaat makkelijk.’ En Dirk dacht dat er wel vier mensen op pasten. We zaten een tijdje de donkere kamer in te staren, ik kreeg een houten kont en zei: ‘Ik ga het eten opscheppen.’ In de keuken verdeelde ik twee bakken babi pangang over drie borden, het was niet echt warm meer, maar ik had geen zin om uit te zoeken in welke doos mijn oventje zat.
Carlos had her en der kaarsen aangestoken, en met onze borden op schoot keken we vanaf het bureau naar de dozen en zakken die overal stonden, en zelfs in het halfdonker waren de muren niet om aan te zien, maar toen Carlos een hand op mijn bovenbeen legde en zei dat we behang zouden kopen en een kleed voor over de bank, kon ik door alle tijdelijke ongemakken heenkijken, ik zag het huis voor me zoals het op een dag zou zijn, zoals wij het zouden maken.
Dirk zei dat er een busje voor ons portiek was gestopt, we keken achter ons, beneden was in het licht van de straatlantaarns een geel bestelbusje te zien, in rode letters stond op de deuren en op het dak: Budget Rent. Een kalende man in een trainingspak begon spullen uit te laden, een vrouw van eind twintig zette die in ons portiek. ‘Niet te geloven,’ zei Carlos. ‘Nu al nieuwe buren.’ ‘En nog een lekker wijf ook,’ zei Dirk. ‘Zeg dat,’ zei Carlos, maar hij had het nog niet gezegd of ik voelde zijn tanden en zijn tong in mijn nek.
We keken hoe de man en de vrouw in de weer waren. Carlos zei: ‘Er is toch niets mooier dan kijken naar werkende mensen.’ We schoven het bureau iets bij het raam vandaan zodat we andersom konden gaan zitten en ruimte hadden voor onze benen. ‘Wie gaat er in hemelsnaam 's avonds verhuizen?’ zei Dirk. En Carlos zei: ‘Alle- | |
| |
machtig, wat een troep. Als ik dat zo zie dan hebben wij het zo slecht nog niet.’ En inderdaad, de tafel die ze uit het busje haalden zou je nog niet gratis willen hebben, zelfs onder het licht van de straatlantaarns zag je de krassen in het blad, en aan de zijkant ontbrak op een paar plaatsen de fineerlaag zodat je een soort wittig hout zag.
Ze hadden alle spullen in het portiek gezet en waren bezig die naar boven te sjouwen toen Dirk opstond van het bureau. ‘Ik ga eens kijken of ik ze kan helpen,’ zei hij. Hij liep naar de hal en pakte zijn leren jas van de verwarming, maar hij had een geintje gemaakt, hij ging gewoon naar huis. ‘Bedankt,’ zei Carlos, ‘je hebt ons geweldig geholpen.’ ‘Bedankt,’ zei ik.
We gingen weer voor het raam zitten en zagen hoe Dirk beneden het busje inspecteerde, hij keek naar boven, stak zijn hand op met zijn duim naar beneden, en trok die scheve grijns van hem. Hij deed zijn fiets van het slot en reed de straat uit.
‘Ik zou nog wel uren op dit bureautje kunnen blijven,’ zei Carlos. Hij sloeg een arm om me heen en zo bleven we zitten. Ik zei dat ik moe was en we gingen naar bed.
Een tijdlang lag ik te luisteren naar de buren, je kon horen hoe ze over het portiek liepen, naar beneden in een drafje, omhoog ging het langzaam. Soms stootten ze tegen de balustrade en was het of er een gong naast je hoofd afging. Zij ging naar het toilet, haar straal kletterde in de pot. ‘Waldo,’ riep ze. ‘Waldo, waar is het toiletpapier?’ Een deur ging open en dicht, twee, drie keer gaf ze een ruk aan de klepperende houder, daarna trok ze door en liep ze het portiek weer af.
‘Ze zullen zo wel stoppen,’ fluisterde Carlos. Hij drukte zich tegen me aan en sloeg een arm om me heen. Ik wilde zeggen dat het een fijne dag was, dat we hard hadden gewerkt, dat ons huis vast gezellig zou worden. Maar ik zei niets. Met al dat lawaai was het of we midden op straat lagen. Ik staarde naar de muur, ook onze slaapkamer moest nodig worden behangen.
Toen ik de volgende dag van mijn werk thuiskwam, stond er een kinderfietsje in het portiek. Het had felle kleuren: geel en blauw en groen. Ik moest eraan denken toen er even later een kinderstem van boven kwam terwijl ik bezig was de vuilniszakken in onze woonkamer uit te pakken. Ik bleef stilstaan met twee wollen truien van Carlos in mijn handen, ik hield mijn adem in. Ik had het goed gehoord, voetjes renden heen en weer. ‘Jij bent hem,’ riep een jongetje, maar de vrouw zei: ‘Dat soort spelletjes doe je maar op school.’
Even later kwam Carlos thuis. Hij gaf me een kus en ik zei dat we meer kastruimte nodig hadden. ‘Je hebt gelijk,’ zei hij, ‘maar waar in dit huis hebben wij nog plaats voor een kast?’ Ik wist het ook niet en we zeiden dat we iets zouden bedenken. Carlos hielp met het uitpakken van de vuilniszakken. Wat niet in de kast paste, legden we erop en ernaast.
We waren in de keuken bezig halve pizza's in mijn te kleine oventje op te warmen toen boven de tv aanging. Sesamstraat. ‘Godver,’ zei Carlos en hij keek me aan alsof ik er wat aan kon doen. ‘Het is maar een kind,’ zei ik, maar even later was ik minder vergevingsgezind; de man van het busje was het portiek opgelopen, hij trok de huisdeur achter zich dicht en meteen was er ruzie. ‘Snap jij hoe dat nou zo snel kan?’ vroeg ik met mijn mond vol. Carlos legde zijn handen naast zijn bord en hield zijn hoofd schuin om het geschreeuw van boven beter te horen. ‘Als je zo begint heb ik liever dat je opsodemietert,’ zei de vrouw. ‘En wie betaalt dit dan?’ riep die vent. Er viel iets op de grond. ‘En dit?’ Zo ging het een tijdje door, en de vrouw riep steeds maar: ‘Opsodemieteren.’ Uiteindelijk werd er een deur dichtgeslagen, in een galop liep iemand de trap af. Het raam boven ging open. ‘Waldo,’ riep de vrouw over straat, en in het portiek riep het jongetje: ‘Papa.’
Ineens had ik genoeg van die pizza, ik gaf mijn stuk aan Carlos, die er met smaak van at. Hij haalde zijn schouders op en zei dat die dingen nu eenmaal gebeuren.
| |
| |
De rest van de avond spookte het jongetje door mijn hoofd, en ik moest denken aan de jeugdfoto's die Carlos me had laten zien, de eerste keer dat ik bij hem thuis kwam: een jongetje met een te grote step en een scheiding die niet goed recht zat.
Carlos ging vroeg naar bed, hij zeurde dat ik mee moest komen, hij kwam achter me staan en probeerde me over te halen door zijn handen op mijn buik te leggen en aan mijn oor te sabbelen, maar het was nog geen half elf, ik had energie en maakte me los uit zijn greep. Ik ontdekte nieuwe bergruimte: de laden van het bureau. De spullen van de giro pasten erin, en ook de wintersokken van mij en gereedschap van Carlos. Om elf uur ging ik in de keuken zitten, ik nam me voor een kop thee te zetten maar ik hoorde boven het jongetje huilen en zijn moeder ging tegen hem tekeer, ze zei dat hij zijn kop moest houden, dat het tijd was om te slapen, ze gaf hem een paar tikken. Daarna werd het stil boven, maar ik was te moe om op te staan en luisterde naar het gebrom van onze koelkast. Toen ik uiteindelijk toch naar bed ging was Carlos al in slaap gevallen.
De volgende dag kwam Dirk onverwacht langs, we zaten saté te eten toen hij aanbelde. Hij had een kapstok bij zich, zo'n houten die op vijf poten staat. ‘Hij was in de uitverkoop,’ zei hij. ‘Ik zeg het er eerlijk bij.’ Ik wist niet wat ik moest zeggen, ik had er nog niet bij stilgestaan dat we een kapstok nodig hadden, en als ik dat wel had gedaan, had ik niet deze uitgezocht, hij was lomp en te groot voor onze hal. Maar Carlos vond hem prachtig, hij was echt onder de indruk. ‘Dat had je niet moeten doen,’ zei hij. ‘Het is tof van je. Tof.’ Hij gaf Dirk een hand, hij sloeg hem op zijn schouder. ‘Lief van je,’ zei ik, en ik gaf hem een zoen.
Ik bood Dirk een sateetje aan maar hij zei dat hij geen trek had, hij drentelde door de woonkamer, verzamelde onze jassen en ook mijn vest dat ik niet als jas gebruik; ik trek het alleen aan als ik het koud heb en de verwarming niet aan wil zetten. Hij hing alles aan die kapstok. ‘Veel beter zo,’ zei hij, en ik moest toegeven dat de kamer een stuk was opgeknapt. En terwijl we met zijn drieën de kapstok bewonderden, begon boven weer de tune van Sesamstraat. Dirk keek naar het plafond alsof dat was gaan lekken. ‘Krijg nou wat,’ zei hij. Ik zei dat ze een kind hadden en ook vertelde ik wat ik gisteravond in de keuken had gehoord, maar Dirk had alleen aandacht voor de stemmen van Bert en Ernie, hij stootte Carlos aan en samen probeerden ze het mee te spelen, Carlos deed Bert, en Dirk was Ernie, maar natuurlijk wisten ze niet wat er gezegd ging worden, ze deden het helemaal verkeerd en stonden maar wat te lachen.
De tv boven ging uit en Dirk wilde nog even op het bureautje zitten, hij vouwde zijn benen in kleermakerszit. Hij zei: ‘Verdomd, als ik dit thuis had staan zou je me er niet meer vanaf krijgen.’ Hij vertelde dat hij een cd-brander had gekocht, hij rekende uit hoeveel hem dat op jaarbasis zou schelen. ‘Drie maanden,’ zei hij, ‘dan heb ik hem terugverdiend. Of eigenlijk twee maanden en drie weken.’ ‘Twee maanden en drie weken,’ zei Carlos, ‘En daarna is het een enorme bezuiniging.’ Hij probeerde uit te rekenen hoeveel geld het zou besparen voor de rest van ons leven, maar ik wees naar de strepen op het behang en naar de stukken die loszaten, en hij zei: ‘Ja, dat gaan we natuurlijk eerst in orde maken.’ ‘Tot die tijd kan ik wel cd's voor jullie branden,’ zei Dirk.
Die avond liet Carlos in bed zijn vingertoppen over mijn blote rug lopen, hij maakte met zijn tong mijn nek nat, blies er zachtjes over en ik kreeg kippenvel, zijn vingers wandelden over mijn schouder, over mijn borst, ze draaiden cirkeltjes en kwamen steeds dichter bij mijn tepel. Toen hoorde ik voetstappen op het portiek naar boven lopen. Ik verstijfde. ‘Die vent,’ zei ik.
Carlos ging door, hij klemde mijn tepel tussen twee vingers, kneep erin, beet in
| |
| |
mijn nek. ‘Stop daarmee,’ zei ik en ik pakte zijn hand beet en legde die op zijn borst. Ik draaide me op mijn rug alsof ik door naar het plafond te staren beter kon horen wat er boven gebeurde.
Een sleutel ging in het slot, voetstappen liepen door het huis, een koelkast ging open en dicht, een tv werd aangezet. Ik herkende de stem van de nieuwslezer maar het wilde me niet te binnen schieten van welk net hij ook al weer was. Opnieuw liep er iemand, maar nu minder zwaar en je hoorde blote voeten steeds even plakken aan het zeil. ‘Dacht je dat we op jou zaten te wachten?’ vroeg de vrouw. En die vent zei: ‘Ik woon hier.’ Ze zwegen, ze zwegen minutenlang en ik dacht net dat ze samen tv zaten te kijken toen die vrouw zei: ‘Ik wil dat je weggaat. Ik wil dat je nú weggaat.’ Ik strengelde mijn vingers in elkaar, legde mijn handen op mijn buik, ik sloot mijn ogen. Maar er gebeurde niets, behalve dan op het journaal waar het over het weer ging en daarna begon een reclame voor pindakoekjes.
Na een tijd ging de tv uit. Het enige geluid kwam nu van buiten, van een auto met een kapotte uitlaat. ‘Kan ik hier blijven?’ vroeg die man. ‘Voorlopig alleen voor vannacht.’ De vrouw zei niets en even later zei de man: ‘Dus je wilt dat ik wegga?’ Nog steeds gaf zij geen antwoord. Hij zei: ‘Dus dat is wat je wilt?’ Hij liep naar de gang, hij bleef daar staan wachten, misschien wel een minuut, twee minuten. Hij zei: ‘Hier krijg je spijt van.’ Toen opende hij de deur en sloot die voorzichtig weer, rustig liep hij de trap af. Op onze etage stopte hij even, ik dacht dat hij terug naar boven zou gaan, dat hij zich bedacht had, maar na een paar tellen liep hij verder naar beneden.
Ik was bijna in slaap gevallen toen ik het jongetje hoorde, hij vroeg of zijn vader nog terugkwam. ‘Ben ik je vader?’ riep de vrouw. ‘Ben ik je vader?’ Er werd een deur dichtgeslagen, en weer hoorde ik voetstappen op het zeil. Na een tijdje riep het jongetje om zijn moeder, hij begon te huilen. Ze stampte door het huis en schreeuwde: ‘Ik zal je een reden geven om te janken.’ Je hoorde het petsen van een hand die een huid raakte, vijf, zes keer. Daarna was het stil. Ik nam me voor om Carlos wakker te maken als het opnieuw zou beginnen.
De volgende ochtend stonden we aan het aanrecht onze boterhammen te smeren. Ik vertelde wat ik had gehoord. ‘Ze mishandelt dat joch,’ zei ik. ‘Ze zijn net verhuisd,’ zei Carlos. ‘Ze zijn uit hun doen.’
De week ging voorbij met overdag werken en 's avonds klussen in huis. Carlos zat steeds aan me, hij liep om me heen als een hete hond. ‘Dat komt heus wel weer,’ zei ik. ‘Maar wanneer dan?’ vroeg hij. ‘Over een maand is het hier nog net zo gehorig.’
De man van boven bleef weg en Carlos kreeg gelijk: de vrouw werd met de dag vrolijker, je hoorde haar af en toe zelfs meezingen met een nummer uit de een of andere opera, en ze las voor uit Dikkie Dik, soms een halfuur lang.
Die zaterdag belde Carlos naar de giro. Zijn salaris was overgemaakt, we hadden geld voor behang. Meteen daarna belde hij Dirk, hij vertelde onze plannen. Dirk had al wat anders afgesproken voor die dag, maar even later belde hij terug, hij had zijn schema omgegooid, hij had zelfs van een vriend een auto kunnen lenen. We gingen de muren meten, we kochten behang, we huurden een plaktafel. We schoven de spullen van de muur, en ik zei dat het niet praktisch was om eerst je kamer in te richten en hem pas daarna te behangen, maar Carlos zei dat het nou eenmaal niet anders was, en we trokken het oude behang dat loszat eraf en we keken wie de grootste stukken eraf had gescheurd. De plaktafel zetten we in de deuropening tussen twee kamers, ik smeerde het behang in, en de mannen plakten het tegen de muur: Carlos in de hal, Dirk in de woonkamer. De buren waren niet thuis, we draaiden snoeihard de cd's die Dirk voor ons had gebrand. Om acht uur waren we klaar.
| |
| |
‘Niet te geloven,’ zei Carlos. ‘Ik dacht dat we er zeker twee dagen voor nodig zouden hebben. Twee dagen of meer.’ We lachten en we lieten onze handen over de muren glijden. ‘Ik kan geen naadje voelen,’ zei ik. ‘We zijn een superteam,’ zei Dirk.
Carlos bood aan om met zijn drieën uit eten te gaan, maar Dirk zei dat het te laat werd, hij moest de auto terugbrengen: die vriend van hem ging een avondje stappen en had hem op het hart gedrukt voor halftien terug te zijn. ‘Een andere keer dan,’ zei Carlos. ‘Je houdt het te goed.’ ‘Ik houd het te goed,’ zei Dirk en ze sloegen hun handen tegen elkaar.
Toen Dirk weg was, vroeg Carlos: ‘Heb jij nog zin om uit eten te gaan?’ ‘Er ligt
| |
| |
nog patat in de vriezer,’ zei ik. Carlos zette een cd op, het was zwijmelmuziek en hij zette hem nog harder, hij pakte me bij mijn middel. We schuifelden door de kamer, we tikten aan waar we blij mee waren. ‘Het behang,’ zei ik. ‘Het bureau,’ zei Carlos. ‘Het oventje.’ ‘De kapstok.’ ‘De diepvries met patat.’
Toen werd er aangebeld. ‘Wie kan dat nou zijn?’ zei Carlos. Ik zette de muziek zachter, we liepen naar de deur, Carlos legde zijn oor ertegen, hij keek me vragend aan. ‘Doe jij open?’ fluisterde ik.
Voor ons stond de buurvrouw. Ze droeg een ochtendjas en had slippers aan, in haar rechterhand hield ze een sigaret. Ik kon me voorstellen dat Dirk iets in haar zag, ze had een grof gezicht maar haar lichaam was vrouwelijk, ze had een slanke taille en haar onderbenen waren vol en glad. Ik legde een arm langs Carlos' rug en stak een paar vingers onder zijn riem. Ze keek zwijgend naar de deurmat.
Carlos kuchte, zijn spieren spanden zich onder mijn hand. ‘Het moet zachter,’ zei ze. ‘Die muziek, hij kan er niet van slapen.’ Ze trok haar ochtendjas strak om zich heen, ze deed het onhandig, haar sigaret zat in de weg. Carlos zei dat de muziek niet hard stond maar dat de huizen hier nogal gehorig zijn. ‘Gehorig?’ zei ze zonder ons aan te kijken. ‘Man, krijg de pleuris.’
Een tijdlang zwegen we. Van haar ene slipper was de bovenkant gescheurd, nog een klein stukje en ze zou hem verliezen. Carlos herhaalde dat je hier echt alles van elkaar kunt horen en dat de muziek niet hard stond. ‘Krijg de pleuris,’ zei ze nog een keer. ‘Als de muziek niet hard stond had je hem niet zachter hoeven zetten toen ik aanbelde.’ Ze nam een trek van haar sigaret en leek geen haast te hebben om weg te gaan.
Carlos zei: ‘Het ís gehorig hier. Je hoort alles van elkaar. Iedere kop koffie die jullie zetten kun je bij ons horen,’ zei hij. ‘Ieder wc-papiertje dat je afscheurt ook. We weten wanneer Sesamstraat begint, wanneer het eindigt, wanneer jullie naar bed gaan en wanneer jullie opstaan.’ Nog steeds keek de vrouw ons niet aan, ze bestudeerde haar sigaret. ‘En dan al die ruzies,’ zei Carlos. ‘Van iedere vloek, van iedere klap zitten we rechtop in ons bed.’
Voor het eerst keek die vrouw ons aan, ze nam er de tijd voor. ‘Dus jullie zijn van dat soort,’ zei ze. Ze nam een trek van haar sigaret en blies de rook met vooruitgestoken onderlip omhoog. Ze draaide zich om en liep de trap op, langzaam, door die kapotte slipper liep ze ongelukkig.
We bleven in de deuropening staan, ik legde mijn hoofd op Carlos' schouder. Eenmaal boven tikte ze een paar keer met een ring op de deur, kindervoetjes renden over het zeil, de deur werd opengedaan.
Ze was nog niet binnen of er vielen klappen, rake klappen die over het portiek galmden. Het jongetje gilde en zij schreeuwde erbovenuit dat hij zijn kop moest houden, dat de buren alles konden horen, ze wist van geen ophouden, ze sloeg hem nog nadat zijn geroep om genade was verstomd.
Ik maakte me los van Carlos. In de woonkamer zocht ik naar een telefoonboek, ik vond het in de tweede doos die ik opendeed. ‘Wat doe jij nou?’ vroeg Carlos, maar ik zei niets, ik draaide het nummer van de politie terwijl hij over mijn schouder meelas. ‘Dat heeft geen zin,’ zei hij. ‘Alles is stil boven. Wat ga je ze vertellen?’
De vrouw die opnam hoefde niet veel te weten, alleen het adres van mij en van de buren. Op het bureautje keek ik naar buiten, de muziek stond nog zachtjes aan, Carlos zat op de bedbank. Na een kwartier kwamen ze de straat in gereden, zonder sirene.
Twee agenten liepen het portiek op, ze liepen onze deur voorbij. Drie keer belden ze boven aan voordat er werd opengedaan. En juist toen ik ze hoorde vertellen waarvoor ze kwamen, zette Carlos de muziek harder. ‘Leuk hoor,’ zei ik, en probeerde de stereo uit te zetten maar hij liet me er niet langs.
| |
| |
Even later zag ik vanaf het bureautje dat ze naar buiten kwamen. ‘Ze nemen ze mee,’ riep ik, maar Carlos reageerde niet. ‘Niet zo flauw,’ zei ik, ‘kom.’ Hij kwam achter me staan, we zagen ze naar de auto lopen, een agent hield de deur voor dat joch open, maar voor het ventje instapte keek hij omhoog naar het huis waar hij sinds een paar dagen woonde, het was of hij iemand zocht, alsof zijn moeder niet naast hem in de auto zat maar boven voor het raam stond, en even keek hij naar mij, een seconde, een halve seconde, en er was iets van herkenning in zijn blik. Het portier sloeg dicht, ze reden de straat uit.
Ik leunde met mijn achterhoofd tegen Carlos' borst. ‘Ze zijn vrijwillig meegegaan,’ zei hij. ‘Ze kunnen iemand niet zo maar verplichten. Ik heb daar een documentaire over gezien. Er gaan maanden voorbij voordat ze iemand voor zoiets kunnen oppakken. Ze hebben verklaringen nodig: van familie, van school, van doktoren, van noem maar op.’
Ik drukte mijn gezicht tegen de voorkant van zijn schouder, zijn overhemd rook naar stijfsel en naar zweet en ook naar oud geworden aftershave. Ik stopte mijn neus onder zijn oksel en zo bleef ik een tijdlang zitten. Hij aaide me door mijn haar. ‘Huil maar,’ zei hij, maar ik hoefde niet te huilen, ik beet hem in zijn hals, ik voelde zijn vel tussen mijn tanden. ‘Stomme kut,’ riep hij, en hij probeerde zich uit mijn omhelzing los te maken. Ik liet hem niet gaan, ik stak mijn hand tussen de knoopjes van zijn overhemd en begon die los te maken, ik legde mijn wang tegen zijn borst, zijn gladde borst. ‘Neem me,’ fluisterde ik, maar het drong niet tot hem door dat het me ernst was, hij bleef maar zeuren over die beet. Ik maakte zijn broek los en ook die van mij, ik trok mijn trui over mijn hoofd, op mijn rug ging ik op het bureau liggen, het blad voelde koud en hard, precies wat ik nodig had. Met mijn hoofd hing ik over de rand, ik spande mijn nek en pakte mijn benen bij mijn knieën en Carlos zei iets over buren die ons konden zien en over condooms die nog onder ons bed lagen, maar ik wilde hem nu voelen, nu, en hij keek heel serieus toen hij tussen mijn benen kwam staan.
‘Lachen,’ zei ik toen hij in me kwam, ‘wil je alsjeblieft naar me lachen?’ en ik liet hem horen hoe dat moest, ik lachte tot ik buiten adem was en toen probeerde ik me voor de geest te halen welke dag het was, de hoeveelste, want dat wilde ik weten, dat wilde ik me later kunnen herinneren.
|
|