de dag van vandaag en rekende zich een paar postzegels rijker.
Gedurende deze tijd benaderde ik wederom een paar grote uitgevers, waarvan Meulenhoff het meest opvalt met zijn antwoordbrief, waarin staat dat ze in de regel alleen dichters uitgeven waarvan eerder werk bij De Gids, Revisor of Tirade is verschenen.
Inmiddels had Suzanne Holtzer van De Bezige Bij me door middel van een briefje laten weten dat ze mijn werk weliswaar nog niet goed genoeg achtte voor publicatie, maar dat ze graag op de hoogte gehouden werd van mijn ontwikkelingen. Die handreiking heb ik blijkbaar aangenomen: in het najaar van 2000 kreeg ik een brief waarbij het een en ander werd teruggestuurd: ‘U heeft een jaar moeten wachten, maar het spijt ons...’. Dit was de eerste keer dat ik niet gewacht heb op een antwoord, omdat ik niet meer wist dat ik iets had gestuurd.
Wel wist ik nog dat ik in februari 2000 werk naar Querido had gestuurd. Een dik pakket. In juli belde ik op en kreeg redacteur Jan Kuyper aan de lijn. Hij had geen herinnering aan mijn gedichten maar zei dat hij het blijkbaar nog niet meteen had afgewezen, want anders had ik het al teruggekregen. Hij vond evenwel de wachttijd al te lang en beloofde snel mijn gedichten te zullen herlezen. In september belde ik hem weer. Hij verontschuldigde zich, hij zou er nu echt werk van maken. In oktober belde ik hem weer en vroeg of hij het misschien kwijt was. ‘Nee’, lachte hij, ‘hier kan niets kwijt raken, al moet ik zeggen dat ik het manuscript op dit moment niet vinden kan’. Voor de goede voortgang zou het handig zijn als ik nogmaals iets zou sturen.
Nog diezelfde dag heb ik hem persoonlijk een nieuw manuscript gegeven en bovendien een bundel religieuze gedichten die ik in eigen beheer had uitgegeven (De Kruisweg, veertien gedichten die door componist Luc Löwenthal op muziek zijn gezet voor koor en solisten; in april 2000 was dat uitgevoerd). Hij zou het snel bekijken maar in januari 2001 had hij dat nog niet gedaan. Een paar dagen later kreeg ik het eerste, kwijtgeraakte, manuscript terug, ondertekend door iemand anders van Querido. Hoe het nu staat met het tweede manuscript zou ik op dit moment niet kunnen zeggen. Ik probeer het te vergeten.
Tussen de bedrijven door belde ik voorjaar 2000 Uitgeverij Kok maar weer eens, want als het tot een uitgave zou komen, dan begon de tijd te dringen. Het zou najaar van dat jaar worden, zei Cees Jan Visser. Hij raadde me aan om in mei weer te bellen. Toen ik dat deed, kon hij zich wel herinneren waar het om ging, maar hij kon zich niet herinneren waar hij het manuscript gelaten had. ‘Stuur er nog een’, vroeg hij. Bovendien was er net een nieuwe redactrice: dan kon zij er ook meteen naar kijken. Twee dagen later kreeg ik een brief terug die begon met ‘Het spijt ons’. Als argument werd gebruikt dat niemand de bundel zou kopen omdat ik niet bekend was. Daar had ik geen antwoord op.
Inmiddels had ik in november 1999 schilderijen geëxposeerd in een Almeerse galerie. Op die tentoonstelling waren ook gedichten te lezen bij tekeningen van mijn zoon Mark, die toen zes jaar was. Van de redactie van Roodkoper, die bij de opening aanwezig was, kreeg ik het aanbod om maandelijks een gedicht bij een tekening in te leveren. Twee maanden later was de eerste publicatie een feit. Hans Hartsuiker, van de eenmansuitgeverij Umbra, was ook een bezoeker van de tentoonstelling. Hij beloofde een uitgave. Het is bij een belofte gebleven. Midden 2000 heb ik subsidie aangevraagd bij de gemeente Almere (en gekregen) om die gedichten en tekeningen te bundelen in een oplage van 300.
Naar Hollands Maandblad heb ik natuurlijk ook wel eens wat gestuurd. Ik kreeg de laatste keer geen standaardafwijzing terug, maar een brief waarin stond dat de redactie weliswaar te weinig tijd had om uiteen te zetten hoe de gedichten verbeterd konden worden, maar dat ze een volgende inzending met aandacht zouden lezen. Waarvan acte.