[641]
Deze maand
U, lezer en abonnee, bent deze maand door mijn handen gegaan. Een kort moment hield ik u vast en staarde u aan. Althans, ik heb uw digitale adresgegevens bekeken. Stuk voor stuk. Het was een korte, eenzijdige en elektronische ontmoeting, maar toch heb ik het gevoel dat ik u thans wat beter ken. Ik zag zeer bekende namen, en ik zag namen van machtige personen; ik zag ook mij onbekende namen, en ik zag namen van personen die macht wellicht verafschuwen.
U was met meer dan ik vermoedde, ergens in de buurt van nummer duizend begon het mij te duizelen en raakte ik de tel kwijt. Maar toch voelde ik mij verplicht uw namen stuk voor stuk even voor mij uit te prevelen. Ik bewonder u namelijk. Zonder onderdanigheid, eerbied of deemoed zeg ik er meteen bij - maar desalniettemin bewonder ik u. Met uw abonnement stelt u een daad. Misschien is die daad in uw eigen ogen weinig heroïsch, maar wie de geest van onze tijd durft te proeven, met die vale smaak van culturele gemakzucht en boven-modaal betaald bohémienschap voor talloos veel miljoenen, beseft dat elk daadje tegen de stroom in bewonderd dient te worden. U geeft ons de moed om voor Hollands Maandblad ambitieuze doelen te stellen, wat betreft inhoud, maar ook wat betreft de aanwas van abonnees.
Het literaire tijdschrift is immers de kruipolie van de literatuur. Dit verzin ik niet zelf - misschien zou ik het niet eens willen verzinnen - maar het is de openingszin van het juryrapport van de rabo-bank Lenteprijs voor Literatuur 2001. Van alle literaire prijzen in Nederland - en dat zijn er genoeg om elk van u afzonderlijk mee te lauweren - is dit een van de minst luidruchtigste, en alleen daarom al mij sympathiek. De prijs is bedoeld om werk van beginnende schrijvers in literaire bladen onder de aandacht te brengen. Dit jaar werd de prijs voor de dertiende keer uitgereikt, en behalve lof voor de winnaar (Jan van Loy voor zijn verhaal ‘De hel van Jan Foster’ in Bunker Hill), was er een eervolle vermelding voor het verhaal ‘Marathon’ van Marian Wolfert dat in Hollands Maandblad verscheen, en was er een sneer voor De Gids, dat verleden jaar geen enkel verhaal van een debutant presenteerde.
Het literaire tijdschrift is de kruipolie van de literatuur, meent de jury, omdat het kruipt op allerlei plaatsen van het mechaniek, het literaire systeem, waar de lezers uit zichzelf niet bij kunnen. Het laat de motoren van een vastgeroeste generatie weer lopen, heet het daarna. Ik weet niet precies wat de jury met deze woorden bedoelt, maar ik geloof dat u als lezer van Hollands Maandblad geenszins het gevoel heeft ergens ‘uit uzelf’ niet bij te kunnen. Neem het nummer van deze maand. Zonder kruipolie kunt u zo maar bij twee literaire debuten. Zowel Jaromir Jansen als Edith Schoots vonden Hollands Maandblad de moeite waard om zichzelf te presenteren.
Ik moet mij lelijk vergissen, indien dit het laatste is dat wij van hen zullen lezen. Zelfs acht ik het niet onmogelijk dat de vraag ‘Wie is Jaromir Jansen?’ tot wilde speculaties zal leiden. Naast debuten deze maand ook poëzie van de zeer gevestigde namen Piet Gerbrandy en Tonny van der Horst, een blik op de literaire werkelijkheid door Hein Walter, op de filosofische waarheid door F.A. Muller en op de journalistieke realiteit door een krantenlezer. Ten slotte herdenkt Aldien Poll haar moeder Fransje Poll, die onlangs overleed en als echtgenoot van K.L. Poll en energiek pleitbezorgster van Hollands Maandblad een bijzondere rol heeft gespeeld in de geschiedenis van dit tijdschrift, en daarmee in de Nederlandse literatuur. Alles bijeen genoeg om elke vastgeroeste generatie van kruipolie te voorzien, zou de jury zeggen - bb