Een dolgedraaide auteur
door Beatrijs Ritsema
Roald Dahl schreef eens een kort verhaal over een vrouw die een zware bevalling ondergaat in een ziekenhuis. De dienstdoende arts moet alles in de strijd gooien om de zaak in goede banen te leiden en is ook na de geboorte nog uren bezig om de kleine voor de poorten van de dood weg te slepen. Hij slaagt in zijn missie en verschijnt aan het bed van de kraamvrouw, die angstig de uitslag afwacht. ‘Gefeliciteerd, mevrouw Hitler,’ luidt de slotzin, ‘uw zoon zal leven.’
Dit is een perfect verhaal, omdat het in de vorm van pure fictie uiterst relevante vragen opwerpt omtrent de noodwendigheid
van de geschiedenis, hoe goede bedoelingen afgrijselijke gevolgen kunnen hebben, of het mogelijk is episodes in de geschiedenis aan een enkele persoon op te hangen en over de betrekkelijkheid van ‘hind sight’. In literair opzicht scoort dit verhaal waarschijnlijk niet al te hoog. Daar is het te gesloten voor, te anekdotisch - het drijft uitsluitend op een zwarte pointe en dat was het dan. Dahl beoefent geen literaire hoogstandjes in zijn proza en verdiept zich verder ook niet in het wezen van het kwaad of iets dergelijks. Hij laat alleen zien dat het er is.
Harry Mulisch verdiepte zich in zijn laatste roman Siegfried wel in het kwaad, meer specifiek in de persoon van Hitler. Wat me het meest verbaasde bij het doorlezen van de recensies was dat niemand van de critici de vraag stelde of het nu wel zo'n goed idee is om historische personen te fictionaliseren. Siegfried is geen historische roman, zoals er zoveel geschreven zijn over Napoleon, Dzjengis Khan, of keizer Claudius. In dit genre plaatst de schrijver de figuur in zijn tijd, doet research en verzint er wat meer of minder plausibele verwikkelingen omheen. Siegfried is anders, want het historische-roman-gedeelte zit ingebed in een raamwerk, waarin de hoofdpersoon Herter (een gevierde, Mulisch-achtige schrijver) het raadsel Hitler probeert op te lossen.
Of dit boek nu goed of slecht is gelukt, - ik kom zo bij de oordelen der recensenten - mijn probleem ligt fundamenteler: als ik om wat voor reden dan ook over Hitler wil lezen, dan zou ik eerder de meest marginale studie ter hand nemen, die gebaseerd is op feitelijkheden, dan de fantasie van Harry Mulisch, hoe literair verantwoord ook. Het hele historische Hitler-tijdperk is al moeilijk genoeg om te doorgronden, wie kan geïnteresseerd zijn in een gefictionaliseerde Hitler? Ik in ieder geval niet, behalve in een Monty Python aanpak.
Robert Anker in Het Parool bevestigt mijn sombere vermoedens. Het is de bedoeling van Herter (Mulisch' alter ego) om de essentie van Hitler te onthullen door hem in een extreme situatie te brengen. De schrijver wil hem vangen in een ‘net van fictie’, een voornemen dat bijna alle recensenten braaf aanhalen in hun stukje. Leuke metafoor hoor, maar over een dooie kun je wel duizend sprookjesnetten uitwerpen. Anker schrijft: ‘We komen geen centimeter dichter in de buurt van de Führer, zodat je je moet afvragen wat dan de verdere functie van deze “totaal gefingeerde” geschiedenis is, die zeker zo'n veertig procent van het boek uitmaakt.’ Dit gaat over het historische-roman-gedeelte. Daaromheen zit de laag van de schrijver zelf, Herter, die op een ‘toevallige’ manier tegen de werkelijkheid van Hitler aanloopt. De werkelijkheid van Herter is de fictie van Mulisch. Wanneer dan, tegen het einde van de roman, de confrontatie met Hitler plaatsvindt, is dit natuurlijk de kans voor Mulisch om zijn lezers deelgenoot te maken van zijn verworven inzichten. Hitler als de belichaming van het Niets, een eindje verderop het ‘nietigende Niets’.
Anker schrijft: ‘Mijn klomp brak toen ik het las, want dit alles omverwerpende inzicht is al tientallen jaren gemeengoed onder Hitler-kenners.’ Het zou me niet verbazen als de gedachte om Hitler met het niets gelijk te schakelen (vacuüm, horror vacui, zwarte gaten enzovoort) zelfs al de status van idée recue bereikt heeft.
Arnold Heumakers houdt het er in NRC