[639]
Deze maand
Een aspect van de moderne cultuur dat nadere aandacht verdient, is de omstandigheid dat het moeilijker en moeilijker wordt om onbevangen te lezen. Wie deze kwestie onderzoekt, stuit op een paradox. Deze paradox zou men kunnen benoemen als een onbehagen door overvloed. Dat het moeilijker wordt te lezen, komt immers niet omdat er gebrek aan leesvoer is - integendeel, de shit-threshold voor het geschreven woord is thans zo laag dat iedereen aan z'n trekken kan komen. Het komt evenmin omdat de literatuur complexer wordt of dat schrijvers meer eisen stellen aan de lezer - integendeel, laagdrempeligheid lijkt een gemeenschappelijk kenmerk van eigentijdse romans, en is misschien zelfs een voorwaarde voor hun bestaan.
Neen, wie de kwestie onderzoekt, begint te vermoeden dat het moeilijker wordt om onbevangen te lezen door het miasma der media dat elke literaire uiting onmiddellijk na verschijnen omwasemt. Deze uitdamping van publiciteit geeft het boek wellicht levenskansen, maar tast tegelijk de onbevangenheid van de lezer op fatale wijze aan, als die al genoeg energie bezit om zich door de mediaruis heen een weg te banen naar het werk zelve. Ik bedoel hier niet dat de huidige literaire critici ondermaats zouden zijn - zo erg is het niet, zij zijn in hun middelmatigheid waarschijnlijk onschadelijk - noch dat de overdaad aan boekenbijlagen en literaire rubrieken de animo voor literatuur veeleer smoort dan inspireert - zo erg is het niet, zij smoort veeleer de animo voor boekenbijlagen en literaire rubrieken zelve. Wat ik bedoel, is het onbehagen dat ontstaat door de omknelling waarmee literatuur en media elkaar de adem benemen. Die omknelling blijkt bijvoorbeeld in de voorjaarsbrochure van een literaire uitgeverij uit de zinsnede: ‘Onder grote belangstelling van de pers zal dit meeslepende meesterwerk over drie maanden worden gepresenteerd.’
Indien het hier niet ging om een symptoom van een enigszins serieuze kwaal, zou men in lachen uitbarsten. Niet alleen vanwege de grote woorden (‘meeslepend’ en ‘meesterwerk’ zijn nu dermate misbruikt dat ze recht hebben op therapie), maar vooral vanwege de zaal vol elkaar verdringende journalisten die wordt voorspeld (er moet een prettiger toekomst zijn dan geplet te worden tussen deze intellectuele zwaargewichten). Misschien denkt men even: nu, dat boek ga ik zeker niet lezen. Maar wat men ook denkt, de onbevangenheid is weg. Er is iets geknakt in de relatie tussen lezer en boek, en onherroepelijk hangt er wantrouwen in de lucht wanneer men oog in oog met het werk staat. Of het wantrouwen terecht is, doet niet ter zake. Het is gezaaid, en men raakt er nimmer meer los van. Zo smoort de onbevangenheid zonder welke de lezer nooit lezer blijft.
Is er een remedie? Ja, die is er. De remedie zit in de pen van de schrijver. Hij kan de lezer bevrijden van de literaire gemeenplaatsen, hij kan de lezer wegvoeren van de gebaande paden, hij kan de lezer verheffen boven het vermoeide blikveld der critici. Onbevangenheid baart onbevangenheid. Mitsdien schrijve de schrijver onbevangen, opdat de lezer niet bezwijkt aan de literaire moeraskoorts van onze tijd.
Het is derhalve geen toeval dat deze maand in Hollands Maandblad onbevangenheid de boventoon voert. Zo biedt Jan Pen een openhartig portret van zijn bestaan als freelance schrijver, is er vitale poëzie van Ingmar Heytze en van Anton Korteweg, vergroot Marek van der Jagt het mysterie van zijn kaalheid, beziet Beatrijs Ritsema het media-miasma rond Harry Mulisch, debuteert Ton Rozeman met lucide proza, en aanschouwt J.J. Peereboom de wonderlijkheid van het leven zelf. - bb