gen koopt die hij nodig heeft? Het lijkt er in het ‘cultuurdebat’ inderdaad sterk op dat hij zichzelf houdt voor de uitzondering die de niet bestaande regel bevestigt. Hij moet zich daarvoor wel in een aantal bochten wringen - bochten waar Harry Mulisch niet voor zou schamen.
Ik heb Kousbroeks boekje De archeologie van de auto uit 1989 er op nageslagen. Daarin beschrijft hij hoe hij in het begin jaren zestig in Frankrijk een dozijn antieke auto's kocht. Een dozijn! Wat is het toch jammer dat Karel van het Reve die lijst met nodige en onnodige producten nooit heeft kunnen bemachtigen. We kunnen nu helaas niet uitsluiten dat het maximaal toegestane aantal antieke auto's wel eens onder de twaalf zou kunnen liggen.
Er staat in De archeologie van de auto iets dat James Twitchell, wanneer hij Nederlands zou lezen, zeker zou hebben geciteerd. Een automobiel is, aldus Kousbroek, ‘een soort boodschap, bestaande uit tekens - tekens van viriliteit, van macht, van bevrijding, van weelde, van sociale status, van libido’. Kousbroek slaat de spijker op z'n kop: het zijn de boodschappen die het doen.
Het rare is dat hij deze constatering in negatieve zin gebruikt. Hij vindt het maar niks dat een automobiel tekens behelst. Het is dan ook geen wonder dat hij bij de uitwerking van zijn semiotiek danig op z'n gezicht gaat. Wat is het geval? Kousbroek meent dat sportauto's, vrachtwagens, bestelwagens en militaire voertuigen geen tekens bevatten. Die zijn volgens hem niet gestyleerd. Want, zegt hij, bij mensen die deze spullen kopen hoeven geen irrationele koopmotiveringen en infantiele drijfveren bevredigd te worden.
Hier blijkt weer Kousbroeks onthutsende naïviteit. Hij weet niets van industriële vormgeving. Als sportauto's, vrachtwagens, bestelwagens en militaire voertuigen niet gestyleerd hoeven te worden, kunnen de fabrikanten van deze producten meteen duizenden mensen op straat zetten die zich met vormgeving bezig houden. Waarom doen zakenlieden dat dan niet, dat levert toch een enorme besparing op, het zijn toch rücksichtlose winstmakers? Het probleem is dat Kousbroek niet begrijpt waarom mensen dingen kopen.
Hij beseft ook niet waarom hij zelf dingen koopt. Dat blijkt wanneer we zien welke auto's Kousbroek mooi vindt. Hij zingt een loflied op de Citroën, vooral de 2cv prijst hij uitgebreid. En omdat Kousbroek uiteraard geen irrationele koopmotiveringen kent, zijn Citroëns volgens hem... niet gestyleerd! Ze bevatten, alsof de duvel er mee speelt, vrijwel geen vormtekens! ‘De 2cv is arm aan zulke tekens,’ zegt hij, ‘vandaar dat een bepaalde categorie mensen maar niet kon begrijpen waarom iemand er een wilde hebben’. Citroëns zijn kunstwerken volgens hem.
Toen ik dit herlas, bekroop me het gevoel dat hij dit misschien wel ironisch bedoelde, zoals hij in het ‘cultuurdebat’ z'n uitval naar de Verenigde Satans van Noord-Amerika ironisch had bedoeld. Maar ik geloof dat hij domweg niet begrijpt dat het industriële proces dat de 2cv voortbracht wel honderd totaal anders vormgegeven auto's had kunnen opleveren. Nauwelijks vormtekens, aan m'n hoela! Veel vormtekens, zeer doeltreffende vormtekens! Het rijden in een 2cv heeft niet voor niets kunnen uitgroeien tot een sociaal-cultureel statement van de eerste orde. Kousbroek verabsoluteert wat hij denkt en wat hem overkomt tot in het groteske. Wat hij denkt klopt bovendien niet. Het is je reinste Mulisch.
André Citroën gniffelt ondertussen in z'n graf. Weliswaar was hij al overleden toen de 2cv in productie werd genomen, maar zijn geest waarde nog in het bedrijf. André Citroën was een van gewiekste zakenlieden van de twintigste eeuw, met een groot talent voor stylering, reclame en marketing. Het lukte hem zelfs z'n naam in neonletters op de Eiffeltoren te krijgen. Deze schaamteloze commercialisering van de publieke ruimte deert Kousbroek kennelijk niet. Als zakenlieden dingen verkopen die hij mooi vindt, dan kunnen ze bij hem een potje breken.
Wat Kousbroek mooi vindt, is immers kunst. Wat andere mensen mooi vinden, zit vol infantiele vormtekens. Wat andere mensen mooi vinden, is rommel. Zakenlieden die rommel verkopen zijn hyena's.
Dit is natuurlijk vreemd, maar het kan nog vreemder. We zullen zodadelijk een categorie zakenlieden tegenkomen die Kousbroek zo hoog heeft zitten dat hij ze, in het jaar dat hij Tjoek wederom niet verfilmde, met omfloerste stem op de televisie eerde.
Vlees groeit niet in de supermarkt en het salaris dat Kousbroek bij NRC Handelsblad verdient, dat salaris wordt Kousbroek niet betaald door de loonadministratie in Rotterdam. Het zijn de klanten van NRC Handelsblad die z'n salaris be-