Hij buldert: ‘Jullie hobby's zijn skiën en diepzeeduiken!’
Het bruidspaar knikt bedremmeld.
Skiën en diepzeeduiken.
Het zijn twee bezigheden waarnaar ik op dit moment hevig verlang.
De ambtenaar wil het skiën graag met het huwelijk vergelijken: ‘Je moet eerst klimmen, dat kost soms moeite en geduld, maar je weet waarvoor je het doet: dadelijk mag je je helemaal laten gaan.’
Ik luister met ingehouden adem. Ja, dat is uitstekend: je helemaal laten gaan. Natúúrlijk moet je daarvoor eerst moeite doen! Hij heeft gelijk. Misschien is hij wel een man die altijd gelijk heeft. Zulke mensen bestaan. Soms komen ze elkaar op straat tegen. Er is dan een klein triomfantelijk knikje te zien. Uiteraard komen ze nooit bij elkaar op bezoek, want dan heb je de poppen aan het dansen.
Hij kijkt op zijn horloge. De tijd jaagt hem op.
Even versta ik hem niet, maar dan gelukkig weer wel: ‘Skiën doe je op sneeuw. Sneeuw is bevroren water. Dat brengt me op het diepzeeduiken. Ook het diepzeeduiken lijkt op het huwelijk. Soms is het goed de diepte op te zoeken. Daar is van alles te ontdekken. Maar je kunt niet altijd in de diepte blijven. Je moet er uiteindelijk voor zorgen dat je je hoofd boven water houdt.’
Hier valt niets tegenin te brengen. Er zit een vreemd en dwingend ritme in zijn tekstbehandeling. Alsof wat hij zegt eerst een lied was dat vroeger in Zuid-Limburg tijdens wandelmarsen door de heuvels werd gezongen, een lied waarvan hij zich de melodie niet meer herinnert, alleen de woorden.
Hij is nog niet klaar: ‘En wie water zegt, komt automatisch terecht bij een ander beeld dat vaak in verband met het huwelijk wordt gebruikt.’
Ik denk: hij zegt het niet, maar hij zegt het wel, hij zegt: levenszee. Ik denk: hij zegt het niet, maar hij zegt het wel, hij zegt: het huwelijk is een boot. Ik denk: hij zegt het niet, maar hij zegt het wel, hij zegt: de golven op de levenszee zijn vaak hoog en gevaarlijk.
Natuurlijk, denk ik, dat is zo, mensen brengen het niet voor niets zo dikwijls te berde en meestal in dezelfde versleten woorden.
Ontroering prikt achter mijn ogen. Boot. Levenszee. Golven.
De ambtenaar heeft het nu ook warm, als laatste van alle aanwezigen. Even verbergt hij zijn gezicht in een grote witte zakdoek.
Daarna gaat hij weer voort, maar ik versta hem niet meer. Ik zwem onder water. De golven zijn hoog boven mij, doortrokken van fel zonlicht. Ik sluit mijn ogen.
Na nog een kwartier mogen we eindelijk naar buiten. Daar staan vriendelijke meisjes in klederdracht klaar met bladen vol glazen fonkelende champagne.
De bruidegom fluistert uitgeput tegen me dat hij de ambtenaar had gevraagd het vooral kort te houden.
Ja, zeg ik, dan krijg je dit. En tegelijkertijd weet ik dat wat we nu verzuchten, heel vaak wordt vastgesteld na een trouwplechtigheid. Er verandert zo weinig.
Met het glas in mijn handen loop ik de trap af, het plein op. Ik ga op een muurtje zitten. Lang geleden ben ik ook getrouwd. Ik was nog erg jong. Dat huwelijk heeft ongeveer anderhalf jaar geduurd. Ik herinner er me heel weinig van. Van de plechtigheid ook niet, nee, niets.