het gecompliceerde, vaardig vertelde verhaal’ en is Durlacher ‘erin geslaagd van een onaannemelijk melodrama een geloofwaardige tragedie te maken; dit verhaal, dat gemakkelijk in oorlogskitsch had kunnen ontaarden, wordt onder haar handen tot verontrustende realiteit’.
Pruis denkt daar in De Groene geheel anders over: zij rept van ‘een boterbrij van woorden’ die ‘in de slagschaduw van doorleefd extreem leed bijna literatuur lijkt’, en van een boek ‘waarin elke zweem van ondertoon ontbreekt’, waarin ‘het sentiment zegeviert’, en dat geheel tegemoet komt ‘aan de verwachtingshorizon van de lezer’. Hoogervorst daarentegen meent in De Telegraaf dat Durlacher juist ‘de tijd neemt de complexe binnenwereld van haar personages bij de lezer over te brengen’. Andeweg betoogt echter in Vrij Nederland dat het boek al snel ‘begint te ontsporen’, en dat ‘de grote thema's niet overtuigend worden vormgegeven’ zodat zij als lezer ten slotte ‘definitief afhaakte’.
Daarentegen bleek Pam in HP/De Tijd te hebben genoten: ‘De dochter is een echte roman met een begin, een midden en een eind dat vorm krijgt in een plot’; en: ‘Op de achterste bankjes in mijn interne bioscoop hoorde ik gesnotter en werd er een traan weggepinkt. Dat is toch wel iets als een schrijver dat voor elkaar krijgt.’ Dit moge zo zijn, maar Serdijn had in Het Parool in het geheel geen last van waterlanders: ‘klef’, luidde haar eindoordeel over een boek dat volgens haar gebukt ging onder ‘merkwaardige kunstgrepen’. Ook Soeting in De Volkskrant betoogt dat Durlacher ‘niet bepaald fijnzinnig met haar thema omgaat’, en merkt misprijzend op dat wat de schrijfster ‘haar lezers voorschotelt niet het allersubtielste is’ (wat nog eens wordt onderstreept ‘door haar gewoonte om belangrijke woorden te cursiveren’). Dat Durlacher met dit boek een echte ‘romanschrijfster’ is geworden, zoals Etty het uitdrukt, waagt Soeting te betwijfelen, gezien het zuinige eindoordeel: ‘Hoe ze haar positie in de Nederlandse literatuur zal bepalen, valt nog af te wachten.’ Of deze kwestie snel zal worden opgelost, is overigens de vraag, want Durlachers De dochter is althans volgens Hoogervorst ‘geen boek dat je twee keer leest’.
Het heet dat elke literatuur de kritiek krijgt die zij verdient. Dit is het soort dooddoener dat even waar als onwaar is, dus waarschijnlijk behoorlijk dicht in de buurt komt van echte kunst. Zelf zou ik niet durven zeggen welke kritiek de Nederlandse literatuur precies verdient, maar in het onderhavige geval is er wel een zonderling verschijnsel aan de orde.
In het (door mij verder niet gelezen) boek staan zinnen als: ‘Ik leek te vervliegen in L.A. [bedoeld is Los Angeles], dat wat avontuurlijkheid [sic], drukte en uitgestrektheid betrof meer leek op wat ik onder de wereld verstond dan het piepkleine en chaotische Amsterdam. In een ander opzicht was L.A. juist de uitzondering, was het de grootste en meest geavanceerde plek van afzondering die ik ooit gezien had.’
En: ‘Anna bleek vrij klein en every inch from Hollywood. Slank en kaarsrecht ontving ze ons.’ - En: ‘Honingblond en bol was haar kapsel, haar nagels gelakt. Haar gezicht leek jonger dan zijzelf kon zijn.’ - En: ‘Haar ogen waren groot, diepliggend en kinderlijk blauw, zonder rimpels of wallen, wat op een plastisch chirurgische ingreep duidde.’
Daartegenover stelt de kritiek formuleringen zoals: ‘het schokkende geheim’, ‘een oerwoud aan leugens en bedrog’, ‘de verontrustende realiteit’, ‘een vaardige pen’ en ‘ze lijken te zijn losgezongen van zijn persoonlijke hang ups’ (Etty). En: ‘De beelden doemen als bij een film voor je op’, of: ‘Dat de problemen van tweede generatie oorlogsslachtoffers zo heel nadrukkelijk gecatalogiseerd en beschreven worden, ligt daarom voor een groot deel aan het verhaal’ (Soeting). Dan wel: ‘het zijn kwesties die hun meest sidderende reliëf krijgen in het licht van de grote Endlösung’ (Pruis) [zou er ook een kleine Endlösung zijn?] Of ook: ‘lijvige roman’, ‘zwaarbeladen onderwerp’ (Hoogervorst); terwijl Pam in zijn ijver het boek aan te prijzen als ‘zonder meer een tearjerker’ twee keer de slotzin verklapt, maar die wel twee keer anders opschrijft.
Wat ik wil zeggen, is dat een gemeenplaats nooit alleen komt, doch besmettelijk is als de hel. Of de literatuur de kritiek krijgt die zij verdient, weet ik niet, maar indien Durlacher inderdaad de koningin van het sjabloon is, heeft zij in elk geval waardige hovelingen gekregen.