Hollands Maandblad. Jaargang 2000 (626-637)(2000)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Guus Luijters De namen die ik noemen moet zijn als vlinders uit een boek onmogelijk te vangen Ze zijn de schaduw op het gras die hoe snel je net ook was allang in niets gevlucht is Een weggewaaide vleugelslag op een lome zomerdag die geen mens gehoord heeft Op zoek naar de verloren tijd loop je een kronkelpad dat leidt naar een gedroomd verleden Geen verleden heeft bestaan niets is ooit voorbijgegaan er is alleen het heden Dat ons nooit zal verlaten en in de witte straten van de ochtendkille stad Over de versgevallen sneeuw begint die we in een andre eeuw als kind hebben gedeeld Herinner je de volle maan zoals hij aan het keukenraam 's morgens vroeg naar binnenscheen Ik waste me onder de kraan en trok de schone kleren aan die opgevouwen op een stoel [pagina 14] [p. 14] Te wachten lagen op de dag van alle manen die ik zag wordt hier de naam gesproken Het zijn de namen van de klas die met mij oud geworden was maar zich niet liet vergeten Door de dikke wand van tijd die me van mijn vroeger scheidt hoor ik sinds dit vers begon Af en toe een jongensstem die ik ken maar niet herken hij roept hoog en schel mijn naam Jongensnaam van lang geleden toen we jongensdingen deden en tijd nog niet bestond Om je beter te vervelen duurden alle dagen eeuwen maar nog lang niet lang genoeg Eindeloze zomerdagen stelden 100.000 vragen en geen vraag kwam ooit te vroeg Waarom zijn mijn regels bang voor de naam Hennie ten Dam hij droeg een bril een ruiten hemd Een veel te korte korte broek en altijd stond hij op de stoep met schelle stem te schreeuwen [pagina 15] [p. 15] Naar een kind met een pistool naar Loeki's broer die zijn viool onder de arm geklemd De straat ontvlucht en het publiek dat hem bespot om de muziek die hij zo uitzinnig haat Maar voor zijn vader spelen moet zoals ook zijn broer dat doet op de stoep Hennie ten Dam Hij schreeuwt zijn stem is hoog en schril hij roept mijn naam ik hou me stil ik kijk niet naar hem om Het verleden wordt vergeten wie van ons zal nu nog weten welke liederen we zongen Welke spelletjes we speelden de geheimen die we deelden als we in een hoog portiek Met elkaar zaten te praten over snoep en rolschaatsstraten ze heette Mieke Last Ze had zwart haar en zwarte ogen die vaak van harte lachten om de rest Waar ben je mooie Mieke die zo schitterend spieken kon en door het leven ging [pagina 16] [p. 16] Als overlast als de beste zong je liedjes en je kletste grote gaten in de dag Toen je je aan mij liet zien waren we elf misschien in een kelder was het dat We zo schrokken van elkaar ik maakte een obsceen gebaar en we vluchtten samen weg Het was te vroeg en al te laat in het zonlicht van de straat waren we alletwee alleen De laatste keer dat ik je zag was op een warme zomerdag je droeg een gouden kroon In het Frans zong je een lied over liefde en verdriet de kroon heb ik bewaard Vorige Volgende