en zijn ‘klassieke vorm’ -, het is geschreven in een krukkig Nederlands, dat Hermans onwaardig is. Had Van der Does dit opgemerkt, dan had hij dit wie weet een plaatsje in zijn interpretatie kunnen geven. Maar Van der Does merkt het niet op. Hij kàn het niet opmerken aangezien hij zelf een nog veel krukkiger Nederlands schrijft.
Het is altijd weer een wonder dat mensen die zelf geen fatsoenlijke zin op papier kunnen krijgen, zich bemoeien met de schone letteren. Waarom toch de literatuur als onderwerp uitgekozen en niet de constructie van benzinemotoren of desnoods de beeldende kunst? Is het dat men de literatuur voor mysterieus verslijt en voor iets hogers houdt omdat men zelf niet bij machte is een rechte zin te schrijven? Bij Van der Does is het meteen in de eerste alinea al raak. ‘Het duurt even,’ schrijft hij, ‘voordat er licht achter het masker schijnt, maar dan vertoont zich onverwacht een geheimzinnig patroon van tekens. En in een poging te doorzien wat die uitbeelden besef je dat Au Pair een van de meest klassieke romans is die Willem Frederik Hermans ooit geschreven heeft. In onopgesmukte taal komen gedachten als vrouw of vent tot je, beelden verborgen door hun oorspronkelijkheid vormen een hecht geheel.’
Tsja. ‘Licht achter het masker’... ‘geheimzinnig patroon van tekens’... ‘beelden verborgen door hun oorspronkelijkheid vormen een hecht geheel’. Dat van die ‘onopgesmukte taal’ is wel waar, moet ik onmiddellijk toegeven, maar geef mij maar wat opgesmuktere taal. Au pair is een geslaagd boek, concludeert Van der Does, ‘wat met name duidelijk wordt als je ziet hoe ideeën over taal, schrijfstijl, schrijven in een vuile wereld, schrijver en geschrevene, er verheimelijkt in worden weergegeven’.
Maar waarom toch heeft Hermans die ideeën ‘verheimelijkt’ weergegeven en ze niet onomwonden uitgesproken? Een kunstwerk, zegt Van der Does, ‘moet zoveel mogelijk voor zich spreken’. Voor zichzelf, zal hij misschien bedoelen, maar ik vraag me af: waarom moet Jaap van der Does dat kunstwerk dan uitleggen? Omdat het blijkbaar toch niet voor zichzelf spreekt? Is het dan een mislukt kunstwerk?
‘Elke lezer,’ koeterwaalst Van der Does rustig verder, ‘koestert zijn semantisch vermogen en zal zich er ver van houden het het zwijgen op te leggen of het te laten doldraaien. Maar waar te stoppen?’
Ja, waar te stoppen? Bij de derde ‘het’ misschien? Maar voorlopig is Van der Does nog helemaal niet van plan te stoppen, we zijn pas op de derde van de zevenentwintig pagina's. Zo gaat hij voort:
‘Hermans is een schrijver die in voldoende mate aangeeft waar een boek over handelt, zonder daarin al te expliciet te zijn.’ (Zijn er dan ook schrijvers die ‘in onvoldoende mate’ aangeven ‘waar een boek over handelt’?)
‘In de eerste negentien hoofdstukken dwaalt Paulina door een wereld die haar vreemd is of afkeer inboezemt.’ (Multiple choice: ofwel a) de wereld is Paulina vreemd, ofwel b) de wereld boezemt haar afkeer in. Goede inzendingen worden beloond.)
‘Mevrouw behandelt de au pair op een manier die zijzelf beschrijft als “uiterste gevallen die aan misdaad grenzen”.’
‘De roddelpraat dat de generaal door halfdoorzichtige spiegels Paulina zou hebben bespied geeft toch een fraai beeld hoe een realistisch auteur zich tot zijn personages verhoudt.’
Een van de personages in de roman heeft de kop van een gier. ‘De kop van zo'n onschuldig beest,’ weet Van der Does te melden, ‘siert het omslag van Mandarijnen op zwavelzuur.’ Hij heeft het betreffende werk niet gelezen, anders had hij geweten dat het niet een gier is die staat afgebeeld (en ook niet een roofvogel zoals Kees Fens dacht), maar een veel onschuldiger vogel, namelijk een zeemeeuw.
Liefst schreef ik zelf een prijsvraag uit over de vraag wat bedoelt Van der Does? Maar ik heb geen vijfduizend gulden tot mijn beschikking om uit te keren aan de inzender van de origineelste interpretatie van dit duistere en onsamenhangende betoog.
In het derde genomineerde essay - ‘De geheime politie van het zwijgen en de zondebok; de literaire politiek van Willem Frederik Hermans’ - bekijkt Gaston Franssen het ‘literair-politieke optreden’ van Hermans in het licht van de theorieën van de socioloog Pierre Bourdieu.
Ook hier is het meteen raak: ‘De betekenis van het werk van een auteur ligt niet uitsluitend in zijn oeuvre besloten, maar tevens in de dialectische verhouding tussen zijn literaire producten en de literair-maatschappelijke omgeving.’
En: ‘In de theorie van Bourdieu staat het lite-