[636]
Deze maand
Nederland is geen transparant land. Voorheen niet, en tegenwoordig misschien wel minder dan ooit. Er zijn zevenenveertig televisiekanalen, er is Internet, er is mobiele telefonie en er dalen per dag een miljoen exemplaren van alleen al de landelijke kranten op ons neer - en toch tasten we in het duister over de vraag in welke staat de natie verkeert, welke belangen op het spel staan en waarheen de cultuur zich beweegt. Misschien is het onbezonnen dit soort zaken te willen weten. Waarschijnlijk is het roekeloos deze vragen te willen stellen. Toch lijkt het nogal onontkoombaar af en toe te peinzen over deze kwesties in een land dat als belangrijkste culturele exportproduct Big Brother en De Bus heeft te bieden.
De werkelijkheid is dat wij onder ogen dienen te zien dat we leven in een natie zonder links of rechts, zonder onder of boven, zonder beter of slechter. Integendeel, in Nederland hangt een permanente mist van consensus die het zicht beneemt op wat gaande is, op wat we denken en op wat we nastreven. Zeker is dat in deze nevel corporatistische tradities verknoopt zijn met moderne zelfoverschatting, en ook dat deze toestand leidt tot zowel een opgewekte gemoedsrust als tot een gebrek aan perspectief op wat zich binnen en buiten de mistbank voordoet. Wij leven in een land dat niet erg nieuwsgierig lijkt naar antwoorden, omdat elke vraag schadelijk is voor de consensus.
Het paradoxale is dat de zevenenveertig televisiekanalen, en de miljoen exemplaren van alleen al de landelijke kranten die elke dag op ons neerdalen, deze culturele patstelling veeleer bestendigen dan doorbreken. De media melden van alles, voelen voortdurend de culturele polsslag van de tijd en springen bij ieder incident in de hoogste versnelling. En toch zijn zij in de eerste plaats behoeders van de status quo, behoren ze tot de bestaande orde, en voelen zij zich meer dan een beetje verantwoordelijk voor het welzijn van de natie.
Indien men toch zou moeten gissen wat er in de Nederlandse mistbank gebeurt, dan luidt de diagnose waarschijnlijk dat alles naar het midden trekt. Dat geldt voor de politiek, dat geldt voor de media, dat geldt voor het academisch leven, dat geldt voor de cultuur, en dat geldt voor de literatuur. Wij trekken naar het midden, naar de veilige vluchtheuvel waar wij vertroosting vinden in leven van middelmaat, in een cultureel klimaat zonder stormen maar met veel prijzen, en in denkwijzen die door een ieder als correct worden herkend. Wij zijn het in alles eens, zelfs waarover we harrewarren, als rituele bezwering van de wereld buiten de consensus.
Indien er kortom één land is waar in de praktijk wordt geëxperimenteerd met het einde der geschiedenis, dan is het ons land. In dit perspectief is het aardig te beseffen dat al in 1493 de Duitse geleerde Schedel verklaarde dat de menselijke historie het eindpunt had bereikt, omdat zijn generatie alles wist wat er te weten viel, alles gemaakt had wat er gemaakt kon worden, alles gedacht had wat er gedacht kon worden, en alles geschreven had wat er geschreven kon worden. Ach, hoezeer had hij baat kunnen hebben bij het Hollands Maandblad. Wij zijn gelukkiger dan hij. Bij ons wordt deze maand de mist uit het hoofd geblazen door proza van Vonne van der Meer, Ger Thijs, Thomas Verbogt, poëzie van Guus Luijters en Jan de Bas, alsmede door tegendraadse gedachten van Rik Smits, F.A. Muller en René Hesselink. Met hen vindt het Hollands Maandblad roekeloze vragen interessanter dan veilige antwoorden, en onbezonnen aspiraties inspirerender dan de vlucht naar het midden. - bb