farms heen als de farms bezet worden door horden ongeregeld, van elders gekomen? Een doelloze, krankzinnige bevolkingsruil.
Al jaren geleden was de Unie van de white farmers bereid om te praten over een ordelijke aanpak van het grondprobleem. Voorop staat dat je niet zomaar troepen werklozen van de straat moet halen en neerlaten op een of andere farm, maar dat je echte boeren selecteert en die een landbouwopleiding geeft. Als voorbeeld kunnen dienen de zogenaamde Bossboys, waarvan er een kleine duizend zijn, met middelgrote tot grote farms, die het in het algemeen uitstekend doen. Het is een erfenis van de Rhodesische tijd toen de beste voormannen een flink stuk grond konden krijgen na een landbouwschool te hebben gevolgd. Overigens worden die zwarte boeren nu ook lastiggevallen wanneer ze tegenstander zijn van de Zanu-partij van president Mugabe.
Ik heb nog de eerste rampzalige resultaten van ondoordacht, onvoorbereid ‘resettlement’ kunnen zien. Het eerste jaar wordt nauwelijks aan landbouw gedaan want iedereen heeft het te druk met kappen. Chop, chop, chop, mooie oude bomen, struiken, alles gaat eraan en wordt op vrachtauto's naar de steden gebracht waar brandhout veel geld oplevert. Ze hebben dan wel even wat geld, maar de farm is dan al naar de bliksem, kaal geslagen, overgeleverd aan erosie als gevolg van zon en zware regens. Wat je na een jaar ziet zijn rommelige akkertjes met mais, net genoeg voor zelfvoorziening van een familie, zonder enige meerwaarde voor de boeren, laat staan voor de economie van het land.
Van overal zijn de white farmers gekomen. De oudste groep bestaat uit de ‘Boer’ uit Zuid-Afrika, rond de eeuwwisseling naar het Noorden getrokken. Er zijn een paar districten met alleen maar namen als Coetzee, Viljoen, Joebert en dergelijke, daar spottend de nieuwe republiek Zuid-Afrika genoemd. Het waren niet altijd de meest comfortabele ‘Homesteads’, die van de ‘Japies’, soms nogal kaal en rommelig. Onder de Engelsen, veelal oud-militairen, waren ze niet populair, zij vonden ze vulgair, ‘shallow’. In de hoogtijdagen waren er ook een honderd Nederlandse boeren te vinden. Ook was er een Belgische graaf, een figuur van onbestemde leeftijd met geverfd haar, een grote versierder die veel tijd in de bars doorbracht. Hij was een van de eersten die in Rhodesië de wijnbouw had geïntroduceerd.
Dan had ik kennis aan een Baltische baron, een grote tabaksboer, een lange rechte, krakerig correcte heer, vroeger grootgrondbezitter in Estland, door de Sovjets verdreven. Zijn vrouw was een Engelse, een ijzige schoonheid, een type dat je je voorstelt onder een grote strooien zonnehoed, knippend aan de rozen. Dat was inderdaad wat ze deed en buitengewoon vaardig. Een mooiere rozentuin heb ik nooit gezien, met poorten en bogen en een labyrinth. Prachtig was ook hun huis, groot en koel met een enorme open haard en verschillende Baltische baronnen aan de muur. Van de ene dag op de andere is dit toonbeeld van ‘gracious living’ weggevaagd. De zoon is met zijn gezin uitgeweken naar Kenia, het zwarte werkvolk heeft hij aangeraden terstond de farm te verlaten en onder te duiken, met medeneming van trucks en tractoren; een laatste voorraad diesel heeft hij laten weglopen, waarna ze op het vliegtuig naar Londen zijn gestapt.
Ik kende ook een farm die al tot de ondergang was gedoemd lang voordat er sprake was van bezetting en onteigening. Het was de farm van Henk en Erika, niet ver van de hoofdstad Harare. Dat de vorige eigenaar vermoord was, vergat je wanneer je met Henk en Erika op ligstoelen in de koelte van de hoge wuivende bomen lag, die het wijde gladgeschoren gazon omringden. Toch beving me bij de bezoeken een vaag gevoel dat er in die streek een boze geest rondwaarde. Daar was een incident dat niet rechtstreeks met de farm te maken had, maar dat ik er niet los van kon denken. Het was toen ik op de aarden weg naar de uitgang van hun terrein een vreemde doffe klap hoorde. Doordat het al een tijdje aan het weerlichten was geweest dacht ik aan een