Het grote verlangen
door Arnon Grunberg
Volgens de dichter Jean Pierre Rawie gaat alle kunst over tijd en vergankelijkheid. (Hij liet dit optekenen in NRC Handelsblad van 21 juli 2000). Die uitspraak wordt wel vaker gedaan, meestal op een toon alsof tijd en vergankelijkheid de grote drama's in het menselijk leven zijn.
Ik betwijfel of we moeten vaststellen waar alle kunst over gaat, maar ik weet vrijwel zeker dat de bewering dat alle kunst over tijd en vergankelijkheid zou gaan een nietszeggende uitspraak is, hoogstwaarschijnlijk ook nog eens onwaar.
Vergankelijkheid is niet per definitie een ramp. Vergankelijkheid kan erg prettig zijn. Ik ken genoeg mensen van wie ik het fijn vind dat ze aan het vergaan zijn en in sommige gevallen betreur ik het zelfs dat de vergankelijkheid zijn tanden nog niet goed in hun vlees heeft gezet. (Ook mijn eigen vergankelijkheid komt mij regelmatig als een zegen voor.)
Tijd is een abstract begrip en een nog abstracter thema. Tijd is een handige uitvinding net als geld en de haardroger. Een haardroger die in een badkuip valt, kan voor een drama zorgen, maar dat betekent niet automatisch dat iedere haardroger voor een drama gaat zorgen.
Sommige mensen die wel eens in het werk van Proust hebben gebladerd, of erover hebben horen praten, komen tot de curieuze conclusie dat tijd de melancholische ramp is die ze altijd al hebben voelen knagen, maar waarvoor ze nog geen woorden wisten.
Daarmee wordt bijna altijd bedoeld dat de eigen hangbuik, de eigen kaalheid, de eigen rimpels onbarmhartig aan het naderend einde herinneren, en dat de jongeman (of jonge vrouw) die de wereld zou veroveren echt niet meer bestaat.
Het is zeer menselijk dat een ramp te vinden, en wie weet kan er ook een prachtig boek of gedicht over worden geschreven. Om die particuliere ramp te verpakken in het pakpapier van tijd en vergankelijkheid lijkt me zonde van de ramp.
Bovendien zijn het niet de tijd en vergankelijkheid die we verantwoordelijk moeten stellen voor onze weemoed, maar onze eigen reflecties. Die wij onszelf opleggen of die ons worden opgelegd door verveelde goden, daarover wil ik me niet uitlaten.
Het drama creëren we zelf. Dat we ons vervolgens beklagen over dat drama is typisch. Net als de huisvrouw die klaagt dat ze haar handen vol heeft aan de voortuin, aan de achtertuin, aan de man, aan de kinderen, en dan heb je ook nog de katten van de buren die voor overlast zorgen, ze heeft geen moment voor zichzelf. Ze vergat dat het doel van al die activiteiten nu juist is dat ze geen moment voor zichzelf heeft.
Ooit dacht ik dat wij ons moeten afleiden van gedachten over een naderend einde, ons eigen einde wel te verstaan. Nu denk ik dat we ons moeten afleiden van de gedachte dat we allang dood zijn.
We liggen allang in ons graf, maar de illusie van leven wordt ons nog even voorgeschoteld. Eigenlijk zijn we lijken in een driedimensionale bioscoop die ook nog eens de illusie creëert interactief te zijn, en wij noemen het leven.
In het drama dat wij zelf creëren om ons af te leiden van het niets, interesseren mij de elementen tijd en vergankelijk veel minder dan drie andere elementen die wij bedacht hebben om de spanning erin te houden: schaamte, schuld en straf.
Ik heb gemerkt dat in veel, misschien wel alle boeken en films die ik waardeer deze drie elementen een belangrijke, soms zelfs cruciale rol spelen. Dat zegt waarschijnlijk veel over mij en mijn gebreken, maar over die gebreken wil ik het niet hebben. Wel wil ik opmerken dat ik niet verwacht dat wij ons kunnen bevrijden van onze demonen, hooguit kunnen we die beheersbaar maken, maar zelfs dat is in veel gevallen al te veel gevraagd.
Wat wij aanzien voor onze identiteit bestaat waarschijnlijk uit niet veel anders dan die gebreken. Onze uniciteit, waarop we toch wel erg gesteld zijn, is samengesteld uit frustraties, angsten, kwetsuren, zelfbedrog, en die eigenaardige en toch bijzondere vruchtbare mengeling van schaamte, schuld en straf.
Wij zijn onze ziekte. Of we dat nou bewust