Hollands Maandblad. Jaargang 2000 (626-637)
(2000)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Feest in AmsterdamGa naar eind*
| |
[pagina 47]
| |
hij heeft verstand van oude esthetiek,
mijn kleine, zelfverzonnen martelaar.
Er is een stoet van dertien roze prauwen
met dertien zangeressen: Dietrichs, Kitts,
Leanders, Clines - een zwermpje pseudo-vrouwen
die uit collecties oude dozen hits
recyclen. Zeg mij waar de mannen zijn:
zij schuilen achter pancake en gewaden
van polyester, lycra, kunstsatijn,
die barsten op de zelfgestikte naden,
zij hullen zich in woorden van een ander,
die, slordig aangezet met zucht en snik,
bedelen om een valse waterlander,
een glimlach of een grijns, een ogenblik
van tederheid ommuurd door ironie.
En dan het bootje van de koningin,
een zwarte, schonkige vorstin-kopie
in plastic hermelijn, groot, een reuzin
met snor, geroeid door zwoegende lakeien:
hun werkmanszweet druppelt van kin op borst,
hangt in de tepelringen, spat op dijen.
De hoed, de wimpers die de landsvrouw torst,
marktwaar, verheft zij in de adelstand.
De wolken schuiven met haar mee. Het regent,
maar zij wuift door met witgeschoeide hand,
pontificaal. Ik zeg: wij zijn gezegend.
Mijn vriendje lacht - een jongen zonder hoed
of rokje, ongeverfd, geen martelaar,
geen zonnekoning van de waterstoet.
Ik prik mijn lippen aan zijn stoppelhaar.
|
|