| |
| |
| |
Het gouden kruisje
door Maarten 't Hart
Nadat ik er bijna een jaar niet geweest was, betrad ik de koffiekamer van het Zoölogisch Laboratorium. Veel vertrouwde gezichten, veel vreemde gezichten. Ik streek neer aan het tafeltje van de secretaresses, ik keek om me heen, vroeg: ‘Waar is Johan?’
‘Johan,’ zei Fredy verbaasd, ‘Johan, weet je dan niet...’
‘Johan Duyvestein is dood,’ zei Ronny.
‘Is Johan dood?’ vroeg ik stomverbaasd.
‘Ja, d'r was iets met z'n schildklier, en zo maar opeens was hij weg.’
Ik fietste naar huis. Uit een lade van mijn bureau diepte ik een oud verhaal op dat ik, om Johan te sparen, nooit had gepubliceerd. Ik herlas het. ‘Het is Johan ten voeten uit,’ dacht ik, en ik dacht ook: ‘Nu kan ik het wel publiceren. Nabestaanden zijn er niet, en het kan hem geen kwaad meer doen.’
Parma. Ethologencongres 1973. Johan en ik liepen door een monsterachtig park. Johan was een beetje aangeschoten, hij zei:
‘Het ergste wat je kunt overkomen is dat je verliefd wordt op een hoer.’
De lucht trok dicht. Het leek of we in een broeikas slenterden. Bij de middag-pizza had Johan tamelijk veel Lambrusco gedronken. Hij zei:
‘Ik ben voor 't eerst bij een hoer geweest toen ik een jaar of zestien was. Ik geef toe: ik was er akelig vroeg bij. Een zwart zigeunerinnetje in een kruimelalkoofje in de Jan Vossensteeg in Leiden. Van opwinding kwam ik al klaar toen ik haar betaalde. Ik hoefde m'n broek niet eens meer uit te trekken. Ik schaamde me daar zo over dat ik twee jaar lang niet meer durfde. Pas toen ik achttien was, waagde ik mij opnieuw in zo'n paars verlicht kamertje. Die tweede keer kwam ik pas klaar toen de sloerie met haar hand in mijn schaamhaar woelde. Ze was lief, ze zei: “Ach, jochie, wat een overdruk op de ketel!” Ze tikte met haar twee pinken op mijn twee wangen, ze zei: “Kom over drie kwartier terug, hoef je niet weer te betalen, proberen we het nog een keertje.”
Een uur later stapte ik weer bij haar naar binnen. Ze deed met haar rechterhand mijn gulp open en trok, echt, ik jok niet, tegelijkertijd met haar linkerhand haar broekje omlaag.
“We hebben geen tijd te verliezen,” zei ze vrolijk, en ze duwde bliksems handig en bliksemsnel mijn pik in haar kut.
“Allemachtig, wat een paal,” zei ze, “we zullen d'r maar niet bij gaan liggen, daar is geen tijd voor, we doen het staande.” En dus deden we het staande. En gek genoeg, ik begrijp daar achteraf helemaal niks van, zonder condoom. Zodat ik een paar weken later een raar gekriebel voelde. Ik naar de nvsh-dokter. Bleek ik besmet met Trichomonas vaginalis. Mocht ik een poosje niet meer drinken en moest ik gemene pillen slikken. Nou ja, om met Bloem te spreken: “en dan, 't had zoveel erger kunnen zijn.” Mij weerhield die besmetting ervan om meteen weer naar de hoeren te lopen.’
We bereikten de uitgang van het monsterachtige park. Ik dacht: ‘Wat spijtig om, nu hij dankzij de Lambrusco zo verbazend openhartig is, weer terug te moeten naar die protserige congreszalen.’
Hij vroeg: ‘Wie houdt vanmiddag de eerste voordracht?’
‘Dat meisje dat elke lezing altijd begint met de zin “My particular hobbyhorse is the cockroach”.’
| |
| |
‘Laten we haar kakkerlakkenverhaal overslaan,’ zei hij, ‘we lopen gewoon weer terug.’
We keerden, liepen het park weer in, hij zei:
‘Hoerenlopen gehoorzaamt aan de wetten van Burrhus Skinner. Was 't de laatste keer leuk, dan sta je een week later weer in zo'n rood peeskamertje. Trof je daarentegen zo'n tang die zuur tegen je doet, dan ben je minstens een maand van de plank af. Het zal je misschien verbazen, maar ik heb - ja, je bent etholoog of je bent 't niet - vanaf dat pinkenmeisje al mijn bezoeken nauwkeurig geboekstaafd. Ik kan nu wat preliminaire conclusies formuleren over ruim tien jaar Kopulationsverfahren. Ik ben 295 keer naar de hoeren geweest. Is dat veel? Is dat weinig? Ik weet het niet. Er zijn geen getallen beschikbaar over dit fenomeen. Niemand is er openhartig over, wat weten we ervan? Ben jij ooit naar de hoeren geweest?’
‘Eén keer,’ zei ik, ‘want de apostel Paulus zegt: onderzoekt alle dingen en behoudt alleen het goede.’
‘Dus 't was niet goed?’
‘Het ging zo verbluffend snel, 't meisje stroopte een condoom om m'n pik, rukte er een paar maal aan alsof het een onwillige stofzuigerslang was en ik kwam klaar, 't was helemaal niet leuk, het deed alleen maar pijn, ik stond zo weer buiten.’
| |
| |
‘Dan heb je 't die eerste keer slecht getroffen. Heus, het kan ook heel anders, probeer 't nog een keer.’
‘Nee, laat maar, je mag niet zoenen...en zoenen...’
‘Mag je niet zoenen? Kom nou toch, wat een misverstand, goed, 't is waar, de meesten zoenen niet, maar af en toe tref je er een die best wil zoenen. Moet je dan meestal wel extra voor betalen. Soms per zoen. Nou ja, jij bent daar natuurlijk veel te zuinig voor, zoen jij maar lekker in 't echtelijke bed.’
Tussen de allereerste gevallen bladeren beende hij dwars over een grasveld, hij zei:
‘Als ik in bed lig en niet slapen kan, probeer ik mij in chronologische volgorde elk hoerenbezoek te herinneren. Elk bezoek heb ik een volgnummer gegeven, je weet ik ben nu eenmaal erg kwantitatief ingesteld, en 't zijn die nummers die mij in slaap wiegen. Ach ja, zo tel ik mijn schaapjes. Lang voor ik aan nummer 295 toe ben, heeft de slaap zich meestal over mij ontfermd.’
Hij omhelsde een larix. Hij keek me guitig aan, zei:
‘Omdat ik hun namen doorgaans niet weet, voorzie ik ze, bij wijze van geheugensteuntje van een passende voornaam. Mona Lisa - een prachtig meisje met een wonderglimlach en beeldschone oorhangers. Helaas erg, erg efficiënt, weinig spraakzaam, onaangenaam koel. Of Clown, een meisje met een snaaks gezicht. Vroeg mij of ik misschien een blauw corset voor haar op de kop kon tikken. Of Egypta - koel meisje met van dat piramidehaar...’
‘Piramidehaar?’ vroeg ik.
‘Ja, van dat haar wat je op die Egyptische plaatjes altijd ziet, van dat golfjeshaar. Egypta sprak geen Nederlands, sprak geen Engels, sprak geen Duits, sprak geen Frans. Gek hè, als je bij ze binnenstapt en ze komen uit verre landen... m'n Gom, m'n Gom, m'n Gommetje... en je kunt er zelfs in het Spaans geen woord mee wisselen, ben je na afloop altijd hevig teleurgesteld. Alsof het je helemaal niet te doen is om van je ras, ras, ras rijdt de koning door de plas, maar om een kort, luchtig, vrolijk gesprek, vol grappen en grollen. Daarom kun je, denk ik, beter een meisje hebben dat zich een beetje geneert voor wat ze doet. Vrolijk pratend en lachend moet je haar dan eerst over haar schaamte heen helpen...ach, ik had er een keer één...bij ons vorige congres...waar was ook weer...’
‘In Edinburgh,’ zei ik.
‘Ja, precies, Schotje, ach, wat was dat een leukerdje, ik erheen op zaterdagavond... eerst wat drinken, praten, drinken, toen de kleren uit. En ze ligt al en ik wil 'm erin steken, begint de klok opeens te slaan. Twaalf uur. Dodelijk geschrokken springt ze op. Zegt ze: “Sunday, Sunday, it's already Sunday.” “So what,” zeg ik. “No fornication on Sunday,” zegt ze. “I paid you,” zeg ik kwaad. “I pay you back,” zegt ze, “I'm sorry, I'm very, very sorry, but no fornication on Sunday.” Leuk meisje, Schotje, ik ben d'r op maandag meteen weer naar toe gegaan. Toen had ze een leren hotpants aan, niet te geloven, het allermooiste, allerkleinste broekje wat ik ooit heb gezien... ach, m'n Schotje, hoe zou 't met jou zijn... no fornication on Sunday...’
Hij omklemde nog altijd de larix. Ik zei:
‘Zullen we eens verder?’
‘Laten we nog wat gaan drinken bij dat paviljoentje,’ zei hij, ‘van seks wordt je altijd zo dorstig. Zelfs als je er alleen maar over praat!’
Zwijgend liepen we naar het paviljoentje dat midden in het park lag. Aan de vele tafeltjes zaten ethologen die stuk voor stuk het kakkerlakkendiscours verzuimden.
‘We zijn niet de enigen die spijbelen,’ zei Jan.
‘Het gaat op zo'n congres toch ook niet primair om de lezingen,’ zei ik meesmuilend, ‘het gaat om de onderlinge contacten.’
We streken neer. Andermaal liet hij een fles Lambrusco komen. Ik bestelde een potje thee.
| |
| |
‘Waar was ik gebleven?’ vroeg hij.
‘Bij die meisjes uit verre landen.’
‘O, ja, 't is gek, je wilt dolgraag een beetje praten... hoewel, één keer trof ik een Argentijns meisje. Sprak alleen Spaans. Ik spreek dat een piepklein beetje, je moet wel als je zo'n hobby hebt als de mijne, want de leukste meisjes in Den Haag komen vaak uit Zuid-Amerika... enfin, sprak dus alleen Spaans. Toen ze zich had uitgekleed, knielde ze neer voor een Mariabeeldje dat niet groter was dan een Dinky Toy. Ze vouwde haar handen en vroeg Maria hardop om vergeving voor wat ze ging doen, ze zei d'r bij dat ze 't deed voor haar moeder die 't geld zo hard nodig had, ze zou dat geld meteen sturen... Daar werd ik toch opgewonden van, niet te geloven, al die tijd dat ze daar vroom lag te prevelen rees en rees mijn lid... ik moest toen denken aan een goede vriend van me... 'k ben 'm helaas uit het oog verloren. Was net als ik rooms groot gebracht, had net als ik al die apekool over de firma God & Zoon allang de rug toegekeerd. Toch verlooft hij zich met zo'n biechtstoelkwezeltje. Hoe komt 't dat je zo diep zinkt, vroeg ik hem. Je zult 't misschien niet geloven, zei hij, en ik begrijp er zelf ook geen barst van, maar hij komt alleen omhoog als ik aandachtig kijk naar een vrouw die in gebed verzinkt. Elke avond knielt ze op het kleedje voor onze sponde neer om Onze Lieve Heer goede nachtrust af te smeken. En terwijl ze ligt te smeken, komt m'n snikkel omhoog. Kan ik daarna een flink schietgebed doen!’
Lambrusco en thee werden voor ons neergezet. Jan nam meteen een flinke slok, zei:
‘Het is te hopen voor m'n oude makker dat dat kwezeltje haar geloof niet verliest. Anders wordt hij impotent. Maar goed, dat Argentijntje dus... bidt tot Maria... bezorgt mij met haar gebed een erectie als een angelustoren... ik dacht: besprenkelt ze zo meteen m'n pik eerst met wijwater? Maar nee, dat deed ze niet, na dat gebed tot de maagd pakte ze een goudkleurig kettinkje met een goudkleurig kruisje eraan en ze liet dat kruisje over me heen huppelen. En ik maar naar haar kijken. Juffertje in 't groen. Lichtgevend groen behaatje. Lichtgevend groen slipje. Lichtgevende groen gelakte nagels. Lichtgevende groene oorbellen. Echt, ik keek m'n ogen uit, ze was volmaakt. Ze stroopte 't behaatje en 't slipje af, ze ging liggen, en ze zette dat kruisje rechtop in haar naveltje. Toen trok ze me op zich. Giechelend zei ze in een soort steenkool Engels: “Kruisje overeind blijven, jij je geld terug.” Maar ja, ze kronkelde onder me als een muis in een klapval, ik begreep de boodschap, ik was echt heel voorzichtig, maar dat kruisje, 't ging om... 't ging gvd om... 't is tegen m'n principes om twee keer bij dezelfde te gaan, maar ik dacht een paar dagen later, ik ga daar nog een keertje heen, als ik heel voorzichtig ben hoeft 't me niks te kosten... maar toen was ze al... toen was ze al... geen spoor meer van haar... zeker terug naar haar armlastige moedertje in Argentinië... ach, 't was zo'n leuk meisje, juffertje in 't groen... alleen al die prachtige lange groene nagels... en dat kruisje... een kruisje in je navel... “kruisje overeind blijven, jij je geld terug”...de trukendoos...de trukendoos...’
Duyvestein begon helaas erg dronken te worden. Hij sprak al enigszins onsamenhangend, liet lange pauzes vallen tussen zijn woorden, hij nam weer een slok, zong:
‘Ik kom uit verre landen,
m'n gom, m'n gom, m'n gommetje.’
Hij masseerde zijn oogleden, zong vervolgens:
‘Wat heb je voor me meegebracht,
m'n gom, m'n gom, m'n gommetje.’
Toen zat hij een poosje akelig droefgeestig voor zich uit te kijken. Zijn hoofd zonk langzaam weg tussen zijn schouders. Hij wiste het zweet van zijn voorhoofd, hij zei:
‘Ach ja, zo maak je toch heel wat mee... geen haar op m'n hoofd die er ooit over gedacht heeft om te trouwen, maar dat Argentijntje... zo'n huppelend kruisje elke
| |
| |
avond over je blote bastje...en die prachtige groene nagels... hou jij ook van, hè, lange gelakte nagels...’
‘Yes,’ zei ik.
‘Hoe komt een mens aan zo'n voorkeur? 't Is het eerste waar ik op let als ik naar de hoeren ga. Ze kunnen eruit zien als een gepensioneerde zeekoe, maar hebben ze van die nagels... ik zag er een keer één in de Bergstraat in Amsterdam... 't schijnt 't oudste hoerenstraatje van Nederland te zijn... enfin, één die ouder was dan m'n negentigjarige grootmoeder, maar ze had nagels... van die paarse nagels... ik schat toch gauw zo'n centimeter of vijf... dus ik naar binnen, en leuk hoor, want ja, die oudjes... je weet wat Pearl Buck schrijft in de Goede Aarde...’
‘Nee, dat weet ik niet,’ zei ik.
‘Omdat ze oud was, was ze bereid voor weinig geld veel te geven, tsjonge, jonge zoveel indruk als dat op me maakte toen ik dat las op m'n veertiende.’
Hij dronk weer, hij lalde:
‘Het is eigenlijk altijd wel leuk, behalve die keren dat je er een krijgt die 't erop aan legt om zoveel mogelijk geld uit je te persen, ééntje die peest, kortom, behaatje ook uit, nog weer een geeltje, maar ach, daar krijg je oog voor, je weet waar je veilig binnen kunt gaan en waar niet. Eén keer trof ik er een die uit zichzelf zei: “Ik zoen ook.” “Leuk,” zei ik, “graag.” “Tientje per zoen,” zei ze. Ik gaf haar een zoen en prompt hing m'n pik slap. Diepvrieslippen! Er sloeg damp vanaf! Het was of ik een ijsbeer gezoend had.’
‘Dat lijkt me nou juist heerlijk,’ zei ik.
‘Ja,’ zei hij, ‘jij bent nou eenmaal geschift. Vindt orgelspelen in een steenkoude kerk leuker dan vrijen. Man, jij moet naar de eskimo's, kun je krakken in een iglo. Wat zou jij daar lekker klaar komen! Nou, ga er een keer heen, ze zit er nog steeds, die van die diepvrieslippen... maar ja, een tientje per zoen... je kunt 't geloven of niet, maar ik kreeg 'm niet meer overeind. En dat terwijl ik nog nooit en te nimmer last heb gehad van impotentie. Ik kreeg uiteraard geen cent terug. Zelfs m'n zoentientje, m'n tienzoentje was ik kwijt.’
Hij begon weer te zingen:
m'n gom, m'n gom, m'n gommetje.’
Heel langzaam reed een politie-auto langs het paviljoen. Hij keerde, kwam weer langzaam langs rijden. De gesprekken verstomden, de ethologen stonden op, schuifelden schuldbewust in de richting van het congrescentrum.
‘Moet je dat nou zien,’ zei Johan, ‘doen 't in hun broek als de Carabinieri langs rijdt. Denken dat 't voor hun bedoeld is... wat een klunzen... spijbelaars...’
Hij hief zijn glas, brulde: ‘Gaan jullie maar! Wij blijven! Over de cockroach hoef ik niks te horen, niks niemendal, ik moet eerst nog vertellen over Ingeborg, ach, ach, Ingeborg...’
Hij slikte een paar maal, zette zijn glas neer, zei met z'n gewone stem:
‘Op een grijze novembervrijdagmiddag loop ik door de Geleenstraat in Den Haag. Ik ben in die echte regenluchtstemming om naar de hoeren te gaan. Maar d'r zat helaas niks bijzonders. Dat leuke, ranke, zwartharige meisje met de rode laarzen bij de hoek zat er wel, maar die had ik al gehad. En 't is nou eenmaal tegen m'n principes om vaker dan één keer bij dezelfde hoer naar binnen te gaan. Ook die ongelofelijk mooie, maar nijlpaarddikke vrouw zat er. Die had ik ook al gehad. Die had al als een blok monierbeton onder me gelegen. En verder? Verder zat er niets waar ik op viel. Nou goed, bij één van de meisjes gaat iemand naar binnen. Ik wou d'r achter aan. Het is eigenaardig, maar als d'r iemand bij zo'n meisje naar binnen gaat, denk je, hé, die is misschien toch wel leuk. Dan wil je er achter aan. En vreemd is ook dat je naar binnen wilt gaan bij een vrouw waar net een klant naar buiten komt. Alsof je zo'n hengst uit
| |
| |
de Camarque bent waar Herr Tsjanch gisteren z'n voordracht over hield... zo'n paard dat aan komt rennen als een andere hengst een hoop stront achter een graspol heeft gedeponeerd om daar dan zijn stront overheen te kwakken. Goed, ik loop daar, het is laat in de middag, het schemert al, ik heb de pest in omdat er niks leuks zit, en 't begint ook nog te miezeren. Ik wil naar binnen, ik wil schuilen voor dat waterkoude regentje, ik drentel nogmaals langs al die ramen. Halverwege de straat lacht een vrij klein, Rubensachtig meisje naar me. Helemaal mijn type niet. Asblond. Korte nageltjes, ongelakt. Haar nota bene ook nog kuis opgestoken. Een dwerg, dus korte beentjes. Ik wil lange benen, superlange benen, zoals ik ook lange nagels wil, superlange nagels. Enfin, dat dwergje doet haar raam een beetje open, en zegt tegen me:
“Jij komt hier al jaren. Toch ben je nog nooit bij mij binnen geweest. Jij kijkt zelfs niet eens naar me. Waarom niet?”
“Zo,” zeg ik, “doe jij aan consumentenonderzoek?”
“Ik heb je al honderd keer gezien,” zegt ze, “je draaft hier altijd als een renpaard langs de ramen. Mij heb je nog nooit een blik waardig gekeurd. Terwijl ik jou zo leuk vindt.”
“Keren we de zaak toch om,” zeg ik gekscherend, “kom ik binnen, maken we een nummertje, betaal jij mij.”
“Akkoord,” zegt ze.
| |
| |
Knap verbaasd stap ik naar binnen. Ze gaat me voor naar één van die kleine peeskamertjes die ze daar hebben. Ze zegt: “Kleed je maar alvast uit, ik ga even geld halen.”
Ik kleed me uit, en kan zoals altijd, nergens m'n kleren kwijt. Ik sta daar, poedelnaakt, en ik geneer me een beetje. Waarom weet ik niet. Ze komt binnen, ik wil zeggen: “Nou moet jij mij wel eerst betalen”, maar ze loopt op me af en terwijl ze loopt stroopt ze langzaam haar lichtblauwe negligé uit en daar verschijnen toch een paar borsten... nou, ik heb toch gauw over de driehonderd paar borsten gezien... meisjes meegerekend die ik gratis geneukt heb... maar dat doe ik niet graag, gratis neuken... dat is, nou ja, ik heb geen zin om dat allemaal uit te leggen... gratis neuken schept verplichtingen... dat moet ik niet, dus ik heb toch gauw ruim driehonderd paar borsten gezien, maar die van haar... die van dat dwergje... van Ingeborg... 't waren de aller-, allermooiste die ik ooit gezien heb, echt hoor, de allermooiste. En in het gleufje tussen die borsten bungelde net zo'n parmantig gouden kruisje als bij dat Argentijntje. Ze kijkt hoe ik naar haar borsten kijk en ze glimlacht heel voldaan, en ze stapt op me af, slaat haar armen om mij heen, drukt die twee wondermooie borsten tegen mij aan, en ik sla ook mijn armen om haar heen, en we staan daar een tijdje, en ze zucht, ze sluit de ogen en zegt: “Lief jochie.” Ik wist echt niet wat me overkwam, en dat niet alleen, maar zoals ze rook, zo heerlijk, zo verrukkelijk, ik begreep er niks van, 't was helemaal mijn type niet, ik had bij wijze van spreken nog eerder op een vrouwtjesbunzing kunnen vallen, en toch... ik sta daar... ik ruik haar, mijn God, daar ging ik. Toen zegt ze: “Kom.” We lopen naar haar bed. Ze vleit me erop neer. Ze gaat op mijn benen zitten, schuift haar albasten lichaam in de richting van mijn ballen. Bij mijn lid aangekomen drukt ze, zich met twee handen afzettend op mijn dijen, haar lichaam omhoog, schuift dat over mijn lijf heen en laat zich zakken. Zonder enige verdere moeite, zonder dat er iets aan bijgestuurd hoeft te worden, glijd ik bij haar
naar binnen. Ze begint langzaam op en neer te bewegen. Haar gezicht krijgt steeds meer kleur. Naarmate haar bewegingen heftiger worden, helt ze verder voorover en op het moment dat ze met een lange, diepe zucht klaarkomt, bedelft ze mij onder haar albasten lichaam. Al die tijd heb ik alleen maar vol verbazing naar die borsten en die betoverende blos en die stijf dicht geknepen ogen gekeken. Klaargekomen ben ik niet, en ik lig daar, en ze ligt zwaar op mij en ik denk aan een middag in het zwembad... die middag waarbij ik voor 't eerst van de hoge ben gesprongen... heel mooi stil zomerweer en zo'n lucht met kleine, witte veegwolkjes, en de geur van 't gras en al die kinderstemmen... en ik maar moed verzamelen om van de hoge te springen... heb ik een hele middag over gedaan... 't was al vijf uur... je had al van die lange schaduwen... 't zal eind augustus zijn geweest... 't was al ver over vijven denk ik toen ik moed genoeg verzameld had... o, wat een plons, dat overleef ik niet, maar ik kwam weer boven... en de triomf die ik toen voelde... sommige dingen in 't leven... je hoort er weinig over... maar ik sprong voor 't eerst van de hoge... en daar moest ik aan denken toen ik onder Ingeborg bedolven lag... ik weet nog dat er een duifje op de ijzeren reling van de hoge zat, zo'n klein duifje, 't zal een tortel geweest zijn, of misschien zelfs al zo'n allochtoon torteltje... ach, nee, de Turkse tortels waren toen nog niet opgerukt... nou, dus een gewone tortel, en dat duifje vloog niet op toen ik de plank op stapte. En gek, hè, maar dat gaf de doorslag, dat gaf me het laatste zetje, dat dat duifje niet bang voor me was, maar gewoon bleef zitten kijken... want ja, toen moest ik wel, hij niet bang, ik ook niet bang... nou ja, ik lig daar en ik hoor haar stem:
“Hé, niet in slaap vallen hoor.”
Ze wentelt zich van mij af, ze zegt, terwijl ze naar het lege condoom kijkt: “Jij bent nog niet klaar gekomen.”
Ze giechelt een beetje, wil weer op mij klimmen, maar ik zeg: “Nee, niet doen, we keerden de zaak toch om?”
| |
| |
“O, ja”, zegt ze, en ze giechelt weer, trekt haar handtas open die op een kastje staat en grijpt twee briefjes van vijfentwintig.
“Alsjeblieft,” zegt ze.
“Die kan ik niet aannemen,” zeg ik.
“It was a deal,” zegt ze.
“Ja, maar...”
“Afspraak is afspraak,” zegt ze, “ik sta erop dat je onze afspraak nakomt, je hebt me geweldig geneukt.”
“Ik heb niks gedaan,” zeg ik, “ik heb alleen maar gelegen.”
“Je hebt met grote verbaasde ogen naar m'n borsten liggen gluren,” zegt ze.
Ik neem dat geld aan, schiet snel in mijn kleren, groet haar en ga weg. De nacht erop doe ik geen oog dicht. De volgende dag, zaterdag dus, neem ik 's middags de trein naar Den Haag. Die twee briefjes van vijfentwintig brandden in mijn broekzak. Ik ren naar de Geleenstraat. Haar gordijnen zijn dicht, maar haar rode licht brandt. Ik sta daar en voel hoe mijn keel dichtschroeft van pijn. Wegwezen, denk ik, meteen wegwezen, anders ben je reddeloos verloren, maar ik kon geen stap meer doen, dacht alleen maar: “Ze is nu met iemand anders bezig, ploert, schurk, hufter, ellendeling.” Ik sta daar maar te wachten en te wachten en het is net alsof m'n hele
| |
| |
leven enkel voorspel is geweest voor dat zaterdagmiddagwachten. Eindelijk komt die ellendige snuiter te voorschijn, ik had 'm 't liefst ter plekke dood gestoken, maar goed... droom en daad... wetten en praktische bezwaren... haar gordijn gaat open, ik lach naar haar, ze lacht terug, doet haar raam open en zegt:
“Ik stop ermee voor vandaag, kom maandag maar terug.”
“Nee,” zeg ik, “nee, alsjeblieft, doe me dat niet aan, alsjeblieft...”
“Nou vooruit,” zegt ze, “omdat jij 't bent. En snel opschieten.”
Ik ga naar binnen, geef haar de vijftig gulden terug. En verder gaat alles precies zo als de dag daarvoor, echt, precies zo, lichtblauw, borsten, kruisje, geur, zij op mij... ze zinkt neer, komt met een zucht klaar... 't enige verschil is dat ik ook klaar kom, ik kom ook klaar...’
Hij dronk de laatste Lambrusco op. Hij wenkte een ober. Die kwam dadelijk aanlopen. Er was niemand anders meer. Hij zei, daarbij plotseling weer in de verleden tijd overgaand:
‘Het vreemde was dat ze niets zei over die eerste keer. Ze deed alsof ze me voor het eerst zag. Ook toen ik de week daarop andermaal vijftig gulden voor haar neertelde, leek het alsof ik voor 't eerst bij haar was. Ze hield dat gvd koppig vol, weken lang, tot ik een keer zei:
“Je doet iedere keer net alsof ik voor de eerste keer kom.”
“Je hebt je nog nooit aan mij voorgesteld,” zei ze leep.
“Daarom...?” vroeg ik en ze glimlachte wijs en ze liet dat lichtblauwe negligé van haar schouders glijden en ik zei:
“Johan Duyvestein”, en ze zei:
“Ingeborg Volkmann.”
Ik lag weer onder haar en ze zuchtte alsof ze klaar kwam... misschien kwam ze helemaal niet klaar, misschien heeft ze al die keren gesimuleerd om mij... misschien was die eerste vijftig piek alleen maar een investering... een lokbedrag... ach, wat doet het ertoe... die blos op haar wangen, iedere keer, die blos was echt, zo'n blos kun je niet simuleren. Na afloop zei ze:
“Als je wat langer wilt komen, kan hoor. Bel me dan van te voren. We kunnen ook ergens anders afspreken dan hier. Ik weet een goed hotel, kunnen we een hele middag een kamer nemen, echt niet zo duur, en mij geef je dan tweehonderdvijftig.”
Ze schreef haar telefoonnummer voor me op. Allemaal negens en een tien op het eind, ja, zo'n meisje was het, allemaal negens en tienen, en ik kon aan niets anders meer denken, ik was verloren, ik bracht haar al m'n geld. Nooit eerder was ik jaloers geweest, maar toen... als ik de Geleenstraat inliep en zag dat achter haar dichte gordijnen haar lamp brandde, werd m'n hele ziel in stukken uiteengereten. En daarom zeg ik: het ergste wat je kunt overkomen is dat je verliefd wordt op een hoer. Heb je een heel leuke vrouw, goed, dan zijn er altijd kapers op de kust, je weet het, maar er is mee te leven, maar een hoer waarop je verliefd wordt, moet je delen met al haar klanten en wil je dat niet, dan moet je dokken. Dus ik dokte, ik joeg er eerst een erfenisje doorheen, hele middagen had ik haar voor mezelf, maar ja, toen was dat geld op. En van m'n stomme medewerkerssalarisje kon ik haar niet hele middagen uit de armen van anderen houden.’
‘Zo, zo, ik kan me nog herinneren dat je een tijd lang hele middagen weg was om door heel Nederland heen de vinkenzang te bestuderen. In alle achtertuintjes zingen ze weer anders, zei je. Dus in werkelijkheid was je toen...’
‘Bij Ingeborg. Ja, ja, wat een prachtig vak hebben wij - we mogen op rijkskosten balts bestuderen!’
We keken uit over de stille lanen van het park. Hij zei:
‘Al die middagen! Ruim een jaar lang - het was al met al toch nog een aardig erfenisje - heb ik naast haar in hotelbedden liggen keuvelen als we de daad gedaan had- | |
| |
den. “Wir plaudern,” constateerde ze altijd heel tevreden. Ze kwam uit Duitsland, uit Hamburg, ze sprak goed Nederlands, maar 't was leuk om Duits met haar te praten, we ontwikkelden een soort geheimtaal, Nederduits, ze vertelde over haar jeugd in Hamburg, en soms rees opeens al plaudernd mijn lid en deden we 't nog een keertje, en toen kwam... ik spreek nu over een heel jaar later, kun je nagaan... 't heeft al met al ruim een jaar geduurd... toen kwam voor de tweede keer die verdomde jaarwisseling weer in zicht en op een middag zei ze tegen mij:
“Morgen komen mijn ouders over uit Hamburg. Ze komen hier drie weken logeren. Ze mogen absoluut niet weten dat ik hier achter de ramen zit, dus ik blijf uit de buurt, en jij moet ook verder geen contact met mij zoeken.”
Drie weken, drie eindeloze weken! Ik ging toch naar de Geleenstraat, hoopte toch dat ze daar zou zitten, maar niks hoor, geen Ingeborg. Na die drie weken draaide ik die negens en tienen. Kreeg ik zo'n hoog tinkelend geluidje. Telefoonnummer afgesloten of niet meer in gebruik, weet ik veel, hoe dan ook: ik was haar kwijt. Of haar ouders toch... ik weet het niet... ze is nooit meer teruggekeerd in de Geleenstraat... ik was haar kwijt... ik had een naam, Ingeborg Volkmann, maar dat was vast en zeker haar echte naam niet, ik heb zelfs een detectivebureau ingeschakeld, maar niks hoor, niet te vinden... ik heb bij al die andere meisjes in de Geleenstraat nagevraagd, maar niemand die iets over haar wist, ze wisten meestal zelfs niet eens wie ik bedoelde en als ze dat wel wisten, konden ze me alleen maar zeggen: “Die is ermee opgehouden. Waar ze nu uithangt? Geen flauw idee.” Ik hoopte dat ze misschien ergens anders in Nederland achter de ramen was gaan zitten, ik heb alle hoerenbuurten eindeloos afgelopen. Ik dacht: ze is misschien in een gesloten huis gaan werken, dus ik ben overal geweest, heb overal naar haar gevraagd, maar nergens... nergens was ze te vinden... ik ben haar kwijt, ik ben Ingeborg kwijt, ik ben haar kwijt... ik ben haar helemaal kwijt... ik zal haar misschien nooit meer zien, nooit meer, ik ben haar kwijt, o mijn God, ik ben haar kwijt, ik ben Ingeborg kwijt...’
Hij dronk gulzig een heel glas Lambrusco leeg, hij zei:
‘Ik was een jaar of zes, mijn vader bracht een ballon mee, ongelofelijk was dat, ik kreeg nooit iets, ik was zo trots, ik ging ermee naar buiten om 'm aan al m'n vriendjes te laten zien, ik wou 'm vastknopen aan het stuur van m'n fietsje, liet hem toen heel eventjes los en daar ging hij... m'n ballon... weg was hij... ik zie hem nog wegvliegen over het huis van onze buren... zoals ik toen gehuild heb... nou, gelukkig maar dat ik toen zo allemachtig veel tranen vergoten heb, ik heb daarom goddank geen tranen meer over, want ik zou er wel een jaar lang tranen met tuiten om kunnen huilen, ik ben haar kwijt, ik ben Ingeborg kwijt, en je kunt er donder op zeggen dat ik haar ook nooit meer terug zie... und wieviel Stunden dir und mir gegeben, wir werden keine mehr zusammen leben.’
‘Zullen we eens terug gaan lopen naar het congrescentrum?’ vroeg ik.
‘Ja, laten we dat doen, maar ik zal eerst even afrekenen.’
Toen hij opstond, zei hij:
‘Misschien dat je nou begrijpt waarom ik spuit en aan de drank ben en geen verhalen meer aan kan horen over kakkerlakken.’
|
|