Hollands Maandblad. Jaargang 2000 (626-637)(2000)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] Vijf liefdespsalmen Leo Vroman I Een psalm voor alle liefdes Een bleke jongen komt op school, kijkt naar zijn lieve klasgenote en aait het heimelijk pistool waarmee ze straks wordt doodgeschoten. En hij beseft niet dat het gaat om de weke kogel van zijn eigen zaad. Een man, ikzelf, destijds vijftig jaar, wilde Hui Lan nog eens ontmoeten, haar nog eens als een oude vriend begroeten. Dat dacht ik maar. Binnen een minuut of wat viel ik van liefde uit elkaar. Merkte en vertelde haar dat. Terwijl ik jullie dit vertel voel ik nog haar schouders in mijn handen en voel ik nog haar voorhoofd branden onder de enkele kus van ons vaarwel. Ik zwakkeling heb haar sindsdien nooit meer gezien en nooit meer willen zien. Maar dezelfde liefde drink ik elke nacht van Tineke. En altijd onverwacht. Systeem! Hoe gretig wilde ik weten of ik straks van mijn huid ontbloot zo door die liefdes na mijn dood zal worden opgegeten. [pagina 12] [p. 12] II Een psalm voor slagers Naar de aard van het verschil tussen de liefde voor het versgebraden vlees en dat in bed voor buik en bil kan ik alleen met weerzin raden. Tussen de warmte van een kind op schoot en van de biefstuk op mijn bord ligt immers maar een tijdelijke dood als een van hen verslonden wordt? Ik ril van liefde voor de tijger en de prooi en voor het kalfsvlees waar mijn tanden in bijten, het mes, de vork in mijn handen. Alles wat leeft is immers mooi. Systeem! Vertel mij toch eens, zouden de mannen in hun wit bebloede kleren voordat zij kalveren halveren hun werk een beetje haten en van de dieren houden toen het vlees nog blaatte? [pagina 13] [p. 13] III Een psalm voor die dooien Ik heb tussen allerlei dooien nu ook twee dooie vriendinnen. Dat waren om te beginnen al heel mooie. Iets droevigs hebben ze beiden van machtig onvermogen in het verwijdende lijden van hun grote ogen en dat heerlijk verdrietige van hun diep schoongewassen onaardse oogkassen is niet te vernietigen: ook in hun vergrabbelde as en klei kijken hun lijken naar mij en het huilerige bot rond mijn eigen ogen blijft onbeweeglijk bewogen met ons lot. Systeem! Vriend die mij alles ontneemt en straks ook de rest van mijn tijd, ik voel mij al overal vreemd behalve in de eeuwigheid. [pagina 14] [p. 14] IV Een psalm voor overlevenden Voor N.B. Wij armen leven op ons hoogst kort maar goddelijk gestoord afgetast en aangehoord van zaaisel tot verwaaide oogst in anderen nog levend voort. Zo blijft mij van mijn liefste doden gladgelikt en kleingezogen behalve zoete mond en ogen minder dan hun groene zoden. Systeem! Ik wil wel blijven leven in mijn stoffelijk overschot door anderen uit elkaar gedragen indien het zich nog af kan vragen wat Gij mij toch hebt meegegeven dat niet verrot. [pagina 15] [p. 15] V Een psalm voor Tineke Ik voel je in de krans van mijn haast verdorde armen lekker ouder worden. Dronken op elkaar drinken is iets wat we nooit doen maar heb ik mijn bril op als ik je zoen dan klinken de vier glazen of wij klinken. Je haar, dat eens naar nacht en regen rook, geurt nu naar hete zonneschijn, 's nachts ook. Over nog een paar jaar misschien wordt je haar verblindend licht. Dan kan ik je nog zien met mijn ogen dicht. De Tineke van zeventien kijkt naar mij zacht en zo aandachtig alsof ze iets in mij kan zien vanuit de Tineke van tachtig. Ik omarm ze in elkaar en verkreukel daarmee en verklein tot nu de ellenlange jaren die van wat wij toch al waren maakten wat we nu nog zijn. Systeem! Ik heb geen recht verworven om tot U te bidden, maar houdt ons als wij zijn gestorven toch niet nogmaals zeven jaar zo vreselijk uit elkaar! Fort Worth, 24 mei 2000 Vorige Volgende