| |
| |
| |
Excentrieke Parijse dames
De correspondentie tussen Mina Kruseman en Céline Renooz
door Inge de Wilde
Over de eerste 37 levensjaren van de exuberante Mina Kruseman (1839-1922) is veel bekend, niet in de laatste plaats omdat zijzelf over die periode Mijn leven (1877) publiceerde, een driedelige autobiografie vooral bestaand uit brieven die zij met beroemde en minder beroemde landgenoten had gewisseld. De 36 jaren die Kruseman later in Frankrijk woonde waren voor een deel in nevelen gehuld, totdat een toevallige vondst van mij in een Parijse bibliotheek een merkwaardige vriendschap uit haar Franse tijd aan het licht bracht.
Mina Kruseman bleef in de herinnering voortleven door haar radicaal feministische ideeën en flamboyante persoonlijkheid en haar naam is verbonden met die van Multatuli, met wie zij enige tijd bevriend was. In 1839 in Velp geboren als dochter van een gepensioneerde hoge militair uit Nederlands-Indië, volgde zij als jong meisje een zangopleiding in Brussel, waar zij Cornélie Huygens leerde kennen. Zij beproefde in 1871 haar geluk als ‘cantatrice’ in Amerika onder het pseudoniem Stella Oristorio di Frama, maar kwam ontmoedigd al na een jaar weer terug. Met de oprichtster van ‘Arbeid Adelt’ en redactrice van vooruitstrevende vrouwenbladen Betsy Perk (tante van Jacques) ging ze op lezingentoernee, wat inhield dat de dames op avondjes uit eigen werk voorlazen. Ze verwierven er enige inkomsten mee en ontpopten zich als voorvechtsters van de vrouwenbeweging met onconventionele ideeën over liefde en de maatschappelijke positie van de vrouw. Mina schreef in die tijd tevens de roman Een huwelijk in Indië (1873), later door haar bewerkt tot het toneelstuk Echtscheiding, waarin zij de ondergeschikte plaats van de vrouw op niet mis te verstane wijze aan de kaak stelde. Aanleiding voor de kennismaking met Douwes Dekker vormde een artikel van haar uit 1873, waarin zij Nederland ‘anti-artistiek’ had genoemd, wat Multatuli uit het hart was gegrepen en hem ertoe bracht haar te schrijven. Enkele maanden later bracht ze hem een onaangekondigd bezoek in Wiesbaden, vol bewondering voor zijn literaire werk, en slaagde er in 1875 in zijn toneelstuk Vorstenschool opgevoerd te krijgen, wat Dekker niet was gelukt. Mina voerde de regie en speelde de hoofdrol, tot groeiende ergernis van Multatuli, die van haar acteerprestaties geen hoge dunk had. Hun relatie werd bovendien ongemakkelijk, omdat Mina niet gediend was van zijn amoureuze avances. Hij was zeker niet
de enige die zij op afstand hield; van jongsaf koesterde ze haar onafhankelijkheid en verafschuwde het huwelijk dat de vrouw tot een slavin maakte van de man. Een gedegen opleiding en economische zelfstandigheid, dat was wat vrouwen nodig hadden.
Vosmaer en Multatuli brachten voor haar literaire werk enige waardering op, maar Busken Huet zag er weinig in, terwijl Mina en Betsy als het ‘lezend vrouwenpaar’ ook met de talloze voordrachtavondjes die zij in rap tempo afwerkten, heftige reacties opriepen bij toehoorders en in dagbladen. Lang hield hun samenwerking trouwens niet stand; Mina was er te wispelturig en individualistisch voor. Enige tijd trad zij zonder haar metgezellin als conférencière op, wat tot veel commotie aanleiding gaf. Het leverde haar publiciteit en volle zalen op en ze genoot ervan. In 1877 vertrok ze naar Indië, waar een zuster en zwager van haar woonden. Ook daar verzorgde zij voordrachtavonden, zij gaf er les aan jonge meisjes en ontmoette er de bijna twintig jaar jongere Frederic Hoffmann, geboren in 1858 als zoon van een hoteleigenaar uit Soerabaja en auteur van korte verhalen en een toneelstuk, Julia d'Alverno (1881). Tot zijn dood in 1918 zouden ze bij elkaar blijven, eerst enkele jaren in Italië, waar twee dochtertjes werden geboren die jong overleden, en vanaf 1886 in Boulogne sur Seine, een voorstad van Parijs.
| |
| |
onbekende parijse jaren - De Eerste Wereldoorlog maakte een vurig pacifiste van Mina Kruseman, getuige haar brochure Appel à toutes les femmes du monde entier, een oproep aan vrouwen om in opstand te komen tegen de mannen die deze vreselijke oorlog hadden ontketend. Veel aandacht trok zij er niet mee en de Franse overheid vond het niet eens de moeite waard actie te ondernemen tegen de buitenlandse oproerkraaister. Lange tijd was het Appel bijna het enige dat uit haar Parijse jaren resteerde, samen met een paar brieven aan de letterkundige Henri Borel en aan enkele vriendinnen uit Nederland en Indië. In 1922 tot slot, enkele maanden voor Mina's dood, maakte W. van Itallie-van Embden met haar een interview, dat in de bundel Sprekende portretten (1924) werd opgenomen.
Kort geleden ontdekte ik in de Bibliothèque Historique de la Ville de Paris haar omvangrijke correspondentie met Céline Renooz (1840-1928), niet minder excentriek en onconventioneel dan zij, Belgische van geboorte, maar sinds lang woonachtig in Parijs. Renooz was de dochter van een notaris, tevens wethouder van Luik, een liberaal wie vanwege zijn radicale ideeën door de clerus een katholieke begrafenis werd geweigerd. Toen ze zeventien jaar was kwamen haar ouders op het ongelukkige idee een Spaanse student, Angel Muro, in huis te nemen, die door zijn ouders naar België was gestuurd omdat zijn studie niet wilde vlotten en hij in Spanje te veel speelschulden maakte. De twee jongelieden werden verliefd, trouwden en vestigden zich in Spanje. Muro bleek onverbeterlijk te zijn, hij bleef spilziek en leidde ook verder een losbandig leven, wat zijn echtgenote in 1876 deed besluiten hem te verlaten en met hun vier kinderen in Parijs te gaan wonen. Daar begon haar loopbaan als schrijfster van een oeuvre, waarvoor de eerste inzichten haar naar eigen zeggen op een dag bij het verlaten van de Bibliothèque Nationale als in een flits deelachtig waren geworden. Ze begreep dat het haar plicht was de wereld te redden en een nieuwe morele orde te creëren. Vanaf 1882 verliet een constante stroom publicaties haar studeerkamer, waarin geen wetenschappelijk of maatschappelijk vraagstuk onbesproken bleef: van de afstamming van de mens en de oorsprong van het heelal tot de reorganisatie van het hoger onderwijs. De theorieën van Newton deugden in haar ogen niet en van het werk van Homerus wist ze te bewijzen dat het door een vrouw was geschreven. Over astronomie en de klimatologische omstandigheden op de noordpool had ze uitgesproken opvattingen; in 1896 waarschuwde zij een Amerikaan die plannen had met een ballon over de noordpool te reizen, dat daar stralingen actief waren die het gebied ontoegankelijk maakten. De planeet Mars was
volgens haar onderhevig aan ‘incandescentie’, waardoor zij een zon werd die straling naar de aarde zou gaan zenden. Céline Renooz moet als een bezetene hebben gestudeerd en alles hebben opgezogen wat onder handbereik kwam. Aan het eind van haar leven kon zij terugzien op de productie van meer dan tien kloeke boekdelen, talloze artikelen en brochures. Autodidacten die op ieder wereldprobleem een antwoord menen te hebben zijn van alle tijden, maar zelden zal dat tot zo'n omvangrijk oeuvre hebben geleid, en ik ken in ieder geval geen andere vrouw die van dergelijke hoogst uitzonderlijke inzichten op zo breedsprakige wijze blijk gaf inzake zowel de natuurwetenschappen, geneeskunde en biologie als de psychologie, sociale wetenschappen, filosofie en theologie.
foetus als gedroogde sperzieboon - Céline Renooz was er diep van overtuigd dat mannen de wereld naar de ondergang leidden. Zij waren gewelddadig en uit op macht, terwijl vrouwen redelijke wezens waren, helder denkend, maar helaas onderdrukt. De mannelijke wetenschap en het door mannen gedomineerde christendom konden in haar ogen geen genade vinden, terwijl de Eerste Wereldoorlog haar staafde in haar opvatting dat de man slecht was. Met afschuw memoreerde zij de gruwelen die de Duitsers in haar geboorteland België hadden aangericht.
Tegenover de mannelijke wetenschap stelde zij in alle eenvoud ‘de nieuwe wetenschap’ of ‘neosophie’ en in 1890 gaf ze in eigen beheer het uit drie delen bestaande La nouvelle science uit, waarin zij haar gedachten liet gaan over het ontstaan van het heelal en de opbouw van het planten- en dierenrijk. Het darwinisme moest het ontgelden, zij vond het een belachelijke theorie en stelde er het renoozisme tegenover, waarvan de basisgedachte was dat de mens niet van de aap afstamde, maar van verschillende groentes. Ze legde minutieus uit dat elk embryo een ontwikkeling van plant of boom tot menselijk wezen doormaakte, waarbij zij een opvallende analogie
| |
| |
constateerde tussen een foetus en een gedroogde sperzieboon.
Religie in al haar verschijningsvormen kon eveneens rekenen op de bijzondere belangstelling van Renooz. Aan het eind van haar leven schreef ze L'ère de vérité, histoire de la pensée humaine et de l'évolution morale de l'humanité à travers les âges et chez tous les peuples. Er verschenen zes delen met uiteenzettingen over de godsdiensten vanaf de prehistorie tot de moderne tijd, het eerste in 1921, het laatste over Le monde moderne: la terreur religieuse in 1933, vijf jaar na haar dood. Grondthema was haar afkeer van het christendom, dat gedomineerd werd door mannen. In primitieve tijden had er een matriarchaat geheerst met godinnen in de hemel en priesteressen op aarde, maar daarna ging het al snel fout en namen mannen ook op dit terrein de macht over. De Vrouw en de Rede dolven het onderspit, er kwam een mannelijke god en in de kerk gingen mannen de dienst uitmaken, met despotisme, irrationaliteit en oorlogen als gevolg
Natuurlijk kunnen wij ons makkelijk vrolijk maken over Renooz' fantasierijke ideeën. Tegelijk moeten wij bedenken dat veel mannelijke wetenschappers in haar tijd er even komische gedachten op na hielden over bijvoorbeeld de herseninhoud van de vrouw, haar onvermogen tot logisch denken en hun eigen superioriteit.
vriendschap en correspondentie - In 1888 begon Céline Renooz met de uitgave van een eigen wetenschappelijk tijdschrift, La revue scientifique des femmes, waarin ze haar seksegenoten aanspoorde te gaan studeren en aandacht vroeg voor het vaak vergeten wetenschappelijke werk van vrouwen. Langer dan een krappe jaargang hield het blad het niet vol. Twee jaar later stichtte ze de ‘Société Néosophique’, met zichzelf uiteraard als presidente, die de studie van de Natuur en de toepassing daarvan op het menselijk leven propageerde om een sociale vernieuwing te bewerkstelligen. Jarenlang verzorgde zij lezingen in zalen en zaaltjes en het aantal onderwerpen dat er behandeld werd was zo gevarieerd als de onderwerpen van haar werken: magnetisme, vrijmetselarij, noordpoolreizen, Rozekruizers, renoozisme versus darwinisme en vergelijkende psychologie tussen man en vrouw. Omdat mannelijke toehoorders regelmatig hun ongenoegen over het gebodene lieten blijken, bepaalde Renooz in 1913 dat heren alleen werden toegelaten als ze blijk hadden gegeven van instemming met haar gedachten.
Bij een van haar lezingen zal rond 1900 het eerste contact met Mina Kruseman zijn gelegd en deze ontpopte zich als sympathisante van Céline Renooz. Een slaafse houding was Mina natuurlijk vreemd en over het wetenschappelijke gehalte van het werk zal zij zich niet al te druk hebben gemaakt, maar de onverzettelijkheid van Renooz en het gevecht tegen de gevestigde orde waren kanten van haar persoonlijkheid die strookten met Mina's eigenzinnigheid. Het was een solide basis voor een ruim twintigjarige vriendschap en het leverde stof op voor vele brieven. De correspondentie van Céline Renooz, die talloze contacten in binnen- en buitenland onderhield, is later via de feministe Marie L. Bouglé overgedragen aan de Parijse bibliotheek. Niet alleen de ongeveer veertig ingekomen brieven van Mina bleven bewaard, ook de copieën van Renooz' uitgaande brieven, vaak op de achterkant van oude enveloppen of rekeningen. Renooz had het aanmerkelijk drukker dan Kruseman en haar brieven zijn dan ook korter en minder talrijk. Behalve bij de lezingen van Renooz troffen de dames elkaar in de vereniging ‘Solidarité des femmes’, opgericht in 1891. Dit socialistisch georiënteerde gezelschap, dat ook open stond voor heren, die echter zelden kwamen, was vooral een discussieclub waar over een breed scala van onderwerpen werd gesproken: van openstelling van ambten voor vrouwen en afschaffing van de reglementering van prostitutie tot reformkleding, spellingshervorming en steun aan staaksters. In 1906 zag Mina de toekomst voor ‘Solidarité’ somber in, omdat voorzitster Caroline Kaufmann vertrok en haar plaats had aangeboden aan de arts Madeleine Pelletier, die naar haar opvatting een te mannelijk uiterlijk had. Ze noemde zich feministe, maar zag er niet eens uit als een vrouw, aldus Krusemans merkwaardige redenering.
Céline Renooz woonde in haar Parijse tijd in de Rue de la Tour in het chique zestiende arrondissement met één dochter; haar andere kinderen waren overleden. Mina Kruseman en Frederic Hoffmann leefden eenvoudiger in Boulogne sur Seine van Hoffmanns spaarzame inkomsten als fotograaf en muziekleraar, terwijl ook Mina zanglessen gaf. Een erg professioneel fotograaf was Hoffmann niet; in 1901 schreef zij dat hij geen kans zag voor reclamedoeleinden een goed
| |
| |
portret van Madame Renooz te maken, omdat hij niet over een atelier en de juiste apparatuur beschikte. In 1912 leek voor Hoffmann op ander terrein een zakelijke doorbraak te komen toen hij meende dat hij derderangs violen door een speciale laklaag een zo mooie klank kon doen produceren dat ze niet onderdeden voor een Stradivarius. De musici van grote orkesten waren enthousiast, rapporteerde Mina opgetogen, maar in haar latere brieven komen de violen en de laklaag niet meer ter sprake; de ontdekking was waarschijnlijk toch minder lucratief dan het zich aanvankelijk liet aanzien.
In de oorlog liep het aantal muziekleerlingen van Hoffmann en Kruseman drastisch terug; daarvoor was het een dagelijks va-et-vient geweest van jongelui, die Mina ook deelgenoot maakten van hun ‘petites misères’ en hun ‘rares triomphes’. De vrijdagen hield zij vrij voor de lezingen van Céline Renooz in Parijs, of om ‘jour’ te houden, waar Renooz een regelmatige gast was samen met andere habitués zoals Mr Henriquez de Castro, een rijke Nederlander die zich in Frankrijk aan schilderen wijdde, en de zangleerlinge Simone Chevalier, met wie Mina een bijzonder hechte band had. Zij noemde Hoffmann in haar brieven ‘mon mari’, maar of ze officieel getrouwd waren is niet duidelijk. In het interview met W. van Itallie-van Embden vertelde ze dat in Italië uit de relatie met Hoffmann twee jong
| |
| |
overleden dochtertjes waren geboren die zij als ongehuwde moeder in Rome bij de burgerlijke stand had aangegeven. In haar overlijdensakte in 1922 wordt zij echter de weduwe van Hoffmann genoemd. En andere bronnen zeggen dat ze rond 1880 in Singapore trouwden. Haar brieven aan Céline, in zo goed als foutloos Frans geschreven, ondertekende Mina afwisselend met haar meisjesnaam of met Mina Hoffmann-Kruseman, dan wel Kruseman-Hoffmann.
mina's afkeer van wetenschap, godsdienst en oorlog - Een enkele maal nam Mina in haar Parijse jaren nog de pen ter hand om een artikel te schrijven en steeds diende dat de propaganda voor de emancipatie van de vrouw of het pacifisme. Zoals in 1899 toen zij een Open Brief richtte aan de publicist en pacifist Urbain Gohier (1862-1915), voor wie zij in het algemeen veel waardering had, maar die in L'Aurore (27 maart 1899) weinig begrip had getoond voor de maatschappelijke positie van vrouwen. Mina verweet hem (en zijn mannelijke soortgenoten) alleen uit te zijn op destructie, zowel bij de jacht, als in dierenlaboratoria en in oorlogen. In een tweede brief aan Gohier verzette ze zich tegen de Kerk, die het volk klein en dom hield. Ook in de brieven aan Renooz zijn de vrouwelijke superioriteit, het verzet tegen christendom, wetenschap en oorlogszuchtige mannen, terugkerende thema's. Vooral de christelijke liefdadigheid moest het ontgelden, omdat die was gericht op het instandhouden van afhankelijkheid en alleen diende om leeghoofdige, rijke dames het gevoel te geven nuttig werk te doen, een opvatting die ook in verlichte liberale kringen in Nederland rond 1900 opgeld deed. Frederic Hoffmann was theosoof, terwijl Mina, evenals Renooz geïnteresseerd in alle spirituele en religieuze stromingen van haar tijd, mits niet christelijk, sympathie had opgevat voor de Broederschap der Rozekruizers, een mystiek genootschap gericht op ontwikkeling van het innerlijk bewustzijn, waarvoor zij in 1900 maandenlang reclame maakte op de Parijse Wereldtentoonstelling. In 1907 schreef zij een artikel over gnostici, waarvan Renooz de stichter, een zekere L.E.J. Fabre des Essarts (1848-1917) bleek te kennen. Maar, zo legde Renooz uit, deze gnostici nemen het bestaan aan van een God, terwijl de oorspronkelijke gnostici een godin, Sophia, aanhin- | |
| |
gen. Als tegenprestatie zond ze haar brochure La religion naturelle
restituée, een uitgave van de Société Néosophique uit datzelfde jaar.
Mina Kruseman achtte het niet uitgesloten dat ze nog eens van gedachten zou veranderen, maar vooralsnog zag ze in de officiële, door mannen bedreven wetenschap een instrument waarmee mannen vrouwen onderdrukten en hun eigen macht versterkten. Smalend wees ze op de zogenaamd wetenschappelijke verklaringen die geleerden in haar jeugd wisten te geven voor het bestaan van God. En voor medici had ze al helemaal geen goed woord over. Die hadden immers niet kunnen verhinderen dat haar lievelingszuster dood ging aan tering en haar moeder in 1859 stierf aan kanker. De wetenschappers stonden in haar ogen in dienst van de vernietiging en hun lust tot moorden vierden ze behalve in de oorlog, de jacht en de vivisectie ook bot in de serumtherapie, wat dat laatste ook moge zijn. Zij vormden een ‘syndicat de la mort’, zoals ze het in 1907 noemde. Vrouwen waren te intelligent om zich tot dit alles te verlagen. Wij hebben het juk van het wettig huwelijk en de Kerk van ons afgeschud, hield ze Renooz voor, wij moeten verder strijden tegen mannen die elkaar in de maatschappij de bal toespelen, diefstal rechtvaardigen en de leugen tot norm verklaren. Problematisch was dat vrouwen ondanks alles toch van mannen hielden, maar, zo schreef Mina, het was nu eenmaal de Natuur die vrouwen daartoe dwong. Het werd echter tijd dat vrouwen hun rechten opeisten op alle terreinen des levens. ‘Une femme doit posséder la fortune, son corps et les enfants’, schreef ze op 28 maart 1906. ‘Tout notre programme féministe est là!’ vatte ze het op 1 oktober 1907 kort samen.
In essentie onderscheidden Kruseman en Renooz zich in hun afwijzen van de officiële wetenschap niet van latere feministische wetenschapsters die eveneens pleidooien hielden voor vrouwelijke wetenschap. En de gedachte dat als vrouwen eenmaal meer macht hadden, er geen oorlogen meer gevoerd zouden worden was niet voorbehouden aan de twee Parijse briefschrijfsters, maar werd ook door andere feministes gekoesterd. Aletta Jacobs, overigens niet iemand die de ‘mannelijke’ wetenschap verketterde, meende dat als parlement en regering eens voor vijftig procent uit vrouwen zouden bestaan, de kans op oorlogvoering aanzienlijk kleiner zou worden.
Waar Aletta Jacobs zich niet in zou kunnen vinden was het standpunt van Renooz dat vrouwen moesten ophouden samen te werken met de mannelijke organisaties. Het verzet van de eigengereide Mina tegen de man in de maatschappij ging zelfs zover dat zij gekant was tegen het verkrijgen van vrouwenkiesrecht. We winnen er nauwelijks iets mee, zo was haar redenering, terwijl we ons recht op kritiek op de maatschappij ermee verliezen. Ze had haar standpunt aan een kiesrechtfeministe trachten uit te leggen, maar die leek weinig onder de indruk van haar argumenten.
In de periode dat Mina's brochure tegen de oorlog verscheen, schreef Céline Renooz La paix glorieuse, nécessité de l'intervention féminine pour assurer la paix future (Publications néosophiques 1917), opgedragen aan Wilson, waarin ze de noodzaak van vrouwelijke interventie benadrukte om de toekomstige vrede te garanderen en een pleidooi hield voor ‘ratiocratie’, een staatsvorm gebaseerd niet op democratische meerderheden, maar op de Rede, gerepresenteerd door de vrouw, die garant stond voor Waarheid, Rechtvaardigheid en Vrede. Na de oorlog herhaalde ze dat er een ‘terre nouvelle’ moest komen, een nieuwe maatschappij, niet gebaseerd op stemrecht en de macht van het getal, maar op de Rede, waarvan zij de vrouw als de verpersoonlijking zag. Voor een ‘Vie nouvelle’ was ook een ‘Education Nouvelle’ nodig, want het gevaar bestond anders dat machtige regeringen, van linkse of rechtse signatuur, weer de dienst gingen uitmaken, wat opnieuw tot oorlog kon leiden. Geleerden moesten beslissingen nemen, niet politici en de wetenschap moest gebaseerd zijn op de Natuurwetten, die eeuwig en voor iedereen geldig waren en dus niet tot controverses konden leiden.
adviezen en ouderdom - Regelmatig kwamen Mina Kruseman en Madame Renooz, die elkaar altijd met ‘Chère Madame’ bleven aanschrijven, bij elkaar op de lunch of thee en Mina fungeerde als klankbord en raadgeefster. Met de gevestigde wetenschap onderhield Renooz ondanks haar felle kritiek, een ambivalente relatie. Gedurende dertig jaar ging ze koppig door haar eigen ‘grandes découvertes’ te ontwikkelen en nieuwe boeken te schrijven; tegelijk bleef ze er op gespitst college te mogen geven op de Sorbonne. In 1887 gaf de decaan van de faculteit der exacte wetenschappen naar haar eigen zeggen daarvoor
| |
| |
toestemming, maar een hoogleraar uit de medische faculteit stak er een stokje voor. Nog in 1911 probeerde ze via een kamerlid de minister van Onderwijs ervan te overtuigen dat het een schande was dat het renoozisme op de universiteit niet verkondigd kon worden. De brief, zo schreef ze aan Mina, bereikte de minister niet, maar was door haar vijanden aan het Propaganda Comité voor het Darwinisme doorgespeeld. Ze wilde de kwestie eens rustig met Mina bespreken, omdat ze aan haar helder oordeel veel waarde hechtte.
Toen Renooz in maart 1908 het plan opvatte in discussie te gaan met een priester, raadde Mina haar dat af. Renooz zou er zeker niet in slagen de achterban van de geestelijke te overtuigen van haar gelijk. Zijn aanhang zou immers alleen voor hem komen en absoluut niet bereid zijn onbevooroordeeld te luisteren.
In het laatste jaar van de oorlog vroeg ze aan Mina enkele van haar manuscripten in haar huis te bewaren, omdat een Parijse kennis ze niet langer in zijn kluis kon bergen. Een kluis kon Mina niet bieden, ze had zelfs geen kast of koffer die goed sloot, maar veel maakte dat waarschijnlijk niet uit; er viel weinig bij haar te halen en de manuscripten waren welkom.
In 1912 liet Céline Renooz, zij was 72 jaar, aan Mina weten dat haar sociale contacten afnamen. Wel genoot ze nog van de enthousiaste brieven die de componist Saint Saëns haar schreef over haar boek uit 1883 over de plantaardige oorsprong van de mens. Alleen, zo bekende ze Mina, Saint Saëns schreef haar aan als ‘Monsieur’ en zij durfde hem na enkele brieven niet meer te zeggen dat dat op een misverstand berustte.
De klachten over afnemende activiteiten en contacten worden in de brieven van beide vrouwen met de jaren sterker. Zoveel mogelijk bleef Mina de bijeenkomsten van Céline Renooz bezoeken, totdat zij rond 1920 door haar hoge leeftijd zeer tot haar spijt niet meer in staat was naar de ‘conférences’ te gaan. Lopen kon ze nauwelijks meer, wel had ze nog leerlingen en er waren meisjes die haar kwamen voorlezen. Ook Renooz waagde zich nauwelijks meer op straat en beklaagde zich over de ongemakken van de ouderdom. Was u maar mijn buurvrouw, verzuchtte Mina, die na de dood van haar man in 1918 alleen leefde in Boulogne. Ze noemt de ouderdom een ‘langzame dood’ en zichzelf een ‘oud renpaard’. Haar laatste bijna onleesbare briefje dateert van 12 december 1920; het schrijven ging haar steeds moeilijker af en ze bekende dat ze zonder spijt afscheid zou nemen van het leven.
Vlak voor haar dood schreef Mina Kruseman nog een verhaal van een hondje, dat filosofeert over de sociale toestanden in Frankrijk. Uit de laatste brieven blijkt dat het in Frankrijk verscheen, maar een exemplaar heb ik er niet van teruggevonden.
Mina Kruseman, overleden op 30 juli 1922, en Céline Renooz, die haar zes jaar overleefde, waren beiden te solistisch om grote invloed te kunnen hebben op de vrouwenbeweging. Zonder twijfel echter sneden ze enkele sterke thema's aan, zoals het gebrek aan economische onafhankelijkheid van vrouwen, hun positie als tweederangs burgers en hun achterstelling in de wetenschap. Mina's voornaamste betekenis lag in de opvallende manier waarop zij al rond 1870 aandacht vroeg voor het vrouwenvraagstuk. Renooz' oeuvre hoort vooral thuis op de plank curiosa en esoterie van het antiquariaat.
| |
Bronnen
- | Correspondentie C. Renooz met M. Hoffmann-Kruseman in Bibliothèque Historique de la Ville de Paris, collectie M.L. Bouglé, fonds C. Renooz. |
- | Ville de Boulogne-Bilancourt, documentation-archives. |
- | Van het werk van C. Renooz zijn slechts enkele titels in Nederlandse bibliotheken. Literatuur over C. Renooz: Marguerite Guépet, ‘Céline Renooz, sa vie, son oeuvre’ (lezing uit 1932, getypte tekst, Bibliothèque Marguerite Durand, Parijs); Laurence Klejman en Florence Rochefort, L'égalité en marche. Le féminisme sous la Troisième République (Paris 1989); Christine Bard, Les filles de Marianne. Histoire des féminismes 1914-1940 (z.p. 1995). |
- | M. Krusemans brochure Appel à toutes les femmes du monde entier en de Open Brief aan Urbain Gohier zijn ondermeer in het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (iiav) in Amsterdam. Literatuur over M. Kruseman: Margot de Waal, Mina Kruseman (1839-1922), portret van een militante feministe en pacifiste (Amsterdam 1978); Margot de Waal, Alles bevalt mij behalve rust (Amsterdam 1986); Mina Kruseman, Mijn leven (Dordrecht 1877, drie delen). |
Met dank aan Tristan Haan en Isabelle Vahe.
|
|