[629]
Deze maand
De tijd ligt niet ver achter ons waarin intelligentie als de eerste vereiste kwaliteit gold voor iemand die aan een blad als het Hollands Maandblad wilde meewerken. Er bestonden bladen en kringen die andere kwaliteiten minstens even hoog en hoger schatten. Bij ons en onze leermeesters stond voorop het vermogen om eigen ideeën te formuleren zonder afgeleid te worden door de denkwijzen en gevoeligheden van de dag.
Het klinkt in 2000 als een verouderde voorkeur. Zo'n begrip raakt ontkracht als het een aantal jaren gebruikt is; intussen is ook meer en meer opgevallen dat intelligentie even goed voorkomt bij slechte en saaie naturen als bij briljante vrijdenkers; en er is minder kans dat buitenstaanders erdoor tot bescheidenheid gemaand zullen worden dan dat zij hun schouders zullen ophalen over de elitaire pose.
Wat moeten wij tegenwoordig zijn? Een kwaliteit die in plaats van intelligentie vooropgesteld kan worden is nog niet in gebruik. Het beste wat wij kunnen doen is een complex van deeldeugden bijeenbrengen. Behalve intelligent, want dat laten wij ons niet ontnemen, moet de eigentijdse medewerker liefst geleerdheid bezitten. Of is geleerd een stijf woord, en belezen beter? Nee: belezenheid komt veel voor bij mensen met uitgestrekte boekenkasten die het meeste alweer vergeten zijn. Geleerdheid weegt zwaarder.
Derde kwaliteit: verbeeldingskracht. Die bepaalt het vermogen om verhalen te vertellen zodat ze in de gedachten van de lezer lijken te gebeuren; ook het vermogen om ideeën te behandelen zodat de lezer er de werkelijkheid in herkent, niet alleen de tegenspraak met andere ideeën.
Vierde kwaliteit: karakter, minder in de zin van voet bij stuk houden dan als een eigen stijl, zodat een bijdrage onmiskenbaar persoonlijk klinkt. Het is een omstreden deugd. Volgens een klassieke opvatting is de beste stijl die waarvan de lezer niet weet of hij van de een of de ander komt, alleen dat er staat wat er staat. Zo klassiek zijn wij niet.
Als vijfde kwaliteit: taalvaardigheid, schrijfkunst? Dat hoeft niet, die spreekt vanzelf. Met een vierdelig complex van kwaliteiten is het ingewikkeld genoeg: voor de medewerkers om ze aan de dag te leggen, voor de lezers om ze te beoordelen.
De kritische waardering ervan blijft nu aan de lezer. Reikt in het 629ste nummer de verbeeldingskracht verder in het verhaal van Gerard van Emmerik dan in dat van Aat Ceelen, of staan zij op gelijke voet, en wat bepaalt dan hun verschil? Rust het essay van Ton van Rietbergen op meer geleerdheid dan dat van F.A. Muller? Spreekt uit de kritiek van Bastiaan Bommeljé een duidelijker karakter dan uit het verhaal van Geert van der Kolk, of alleen een ander? In ieder geval zullen de gedichten van J.W. Oerlemans intelligent gevonden worden, want hij was al medewerker in de tijd dat dat nog vereist was; en welke kwaliteit valt het eerst op in die van Jan de Bas?
Een nummer van dit blad is nooit probleemloos. - jjp