weet de spanning nauwelijks op te bouwen, laat staan vast te houden. De tweede man is eigenlijk een beetje stuurloos.’
Koen Eykhout die à la Warren opmerkt: ‘Doeschka Meijsing heeft vast en zeker De ontdekking van de hemel van Mulisch aandachtig gelezen’, houdt zijn hart vast ‘voor een boek met een hoog Discovery Channel-gehalte, richting Indiana Jones, maar Meijsing houdt haar verhaalstof redelijk in toom, al is het soms kantje boord.’ Tom van Deel ten slotte is wel te spreken over het boek als geheel (‘Het steekt vernuftig in elkaar en is mollig genoeg om geen staketsel te vormen’), maar heeft er bezwaar tegen dat ‘Meijsing de constructie op een psychologiserende manier invult en op dat punt weinig overtuigt’. Zijn genadeklapje gaat zo: ‘Een helderder verteltrant, ik denk bijvoorbeeld aan die van Mulisch, zou de opzet van dit boek ten goede zijn gekomen en de psychologiseringen overbodig hebben gemaakt.’ Ervan afgezien dat ik niet helemaal begrijp wat Van Deel hier bedoelt (hoort ‘verteltrant’ bij de opzet van een boek? Ik zou denken bij de uitwerking; over de opzet schreef hij twee regels eerder dat die zo ‘vernuftig in elkaar steekt’), is de strekking van zijn opmerking duidelijk: dit boek had beter door Mulisch kunnen worden geschreven.
In Van Deels eindoordeel vermomt de kritiek zich als een twijfelachtig compliment: ‘Er komt [...] in De tweede man wel heel erg veel en in verschillende samenhangen ter sprake. In die overvolheid schemert iets door van de brij, waaruit elke schepping nu eenmaal ontstaat.’ Opdracht: vervang in deze zin het woord ‘overvolheid’ door ‘brij’ en vice versa en probeer opnieuw de betekenis te vatten.
Nee, dan is een auteur beter af met recensenten die geen parallellen trekken. Jeroen Vullings in Vrij Nederland, Alle Lansu in Het Parool, Jan Paul Bresser in Elsevier en Aleid Truijens in de Volkskrant zijn volmondig positief over De tweede man en laten Mulisch in de kast zitten. De volheid van thema's, waar de anderen schamper of een beetje bedenkelijk over doen, wekt bij dit viertal juist enthousiasme: ‘de rijkdom en inventiviteit van het boek’ en ‘Meijsing excelleert in deze grootse krachttoer’, schrijft Vullings; ‘Ze heeft de moed iedere verwachting krachtig onderuit te halen’ (heet het bij Truijens); ‘een overdonderend boek waarin veel wordt losgewoeld en waar je steeds meer in ontdekt, hoe langer je erover nadenkt’, oordeelt Lansu.
De beste recensie (niet wat betreft loftuitingen, maar inhoudelijk) is die van Aleid Truijens, omdat ze al die gelaagdheid, de referenties naar de klassieken en de poëzie, het motief van de boezemvriendschap, de avonturen met de Dode Zeerollen wel signaleert, maar er tegelijk toch één dragend thema uit destilleert: ‘De roman gaat over drinken. Zorgen dat er genoeg drank in de kast staat, is de laatste ambitie van een man die nooit iemands eerste keus was.’ Wie naast de recensies de fleurige foto's ziet van een herboren Doeschka Meijsing, die een paar jaar geleden ophield met alcohol, weet dat Truijens gelijk heeft. Dit boek moet een ode aan een voorbije geliefde zijn.