meenteraadsverkiezingen, en kan de invloed van sublokale lijsten dus worden nagegaan door de twee uitslagen met elkaar te vergelijken.
In beide gevallen is het beeld duidelijk. Bij verkiezingen op één dag voor twee bestuurslagen blijkt dat juist de lokale partijen de kiezer verleiden tot ‘split voting’. Zo behaalden in de gemeente Waalwijk vier lokale partijen tezamen 34,9 procent van de stemmen, vooral ten koste van cda, vvd en PvdA. De combinatie sgp/rpf/gpv had daarentegen geen ‘last’ van de lokale lijsten, en behaalde met 8,1 procent een nog iets gunstiger resultaat dan bij de gelijktijdige statenverkiezingen. In de Rotterdamse deelgemeente Hoogvliet behaalde in 1998 de sublokale partij ibp zelfs de absolute meerderheid (50,4 procent), wat vooral ten koste ging van PvdA en vvd. Daar stemde dus meer dan de helft van de kiezers voor de deelraad op een andere partij dan voor de gemeenteraad.
De achtergrond van de lokale partijen in Noord- en Zuid-Nederland is overigens verschillend. Vroeger dienden in veel gemeenten in Brabant en Limburg de nationale partijen geen lijsten in vanwege de dominantie van de kvp. Zo was er vóór 1962 in geen enkele Limburgse gemeente een lijst van de vvd. Soms leidde dit er zelfs toe dat er helemaal geen verkiezingen voor de gemeenteraad gehouden hoefden te worden, omdat er slechts één lijst was, met niet meer namen dan er zetels te vergeven waren. In 1949 en 1953 gebeurde dat in 32 kleine gemeenten, waarvan 21 in Brabant en Limburg. In 1978 deed deze situatie zich nog voor in één gemeente, het Limburgse Stevensweert.
Niet zelden ontbrak trouwens ook de kvp in zuidelijke gemeenten, uit vrees voor het indienen van dissidente lijsten door lokale politici die bij provinciale en landelijke verkiezingen wel de Katholieke Volkspartij steunden. Om als landelijke partij buiten dergelijke dorpsruzies te blijven, diende de kvp bij de raadsverkiezingen van 1962 slechts in twaalf van de honderdtien Limburgse gemeenten een eigen lijst in. In plaats daarvan werden onder andere namen crypto-kvp-lijsten ingediend om de belangen te behartigen van bevolkingsgroepen zoals boeren, middenstanders en arbeiders, of van afzonderlijke dorpen in de gemeente. Vaak bleven deze lijsten bestaan, ook als de oorspronkelijke oprichter allang niet meer meedeed, zoals de sinds 1923 bestaande Lijst Borger in Brunssum, of de Lijst Piet Rampaart in Roosendaal. Beide groeperingen dragen regelmatig bestuursverantwoordelijkheid in de respectievelijke colleges van B&W.
Na de oprichting van het cda in het begin van de jaren zeventig veranderde de strategie der christen-democraten in het zuiden. Men streeft er nu naar zoveel mogelijk eigen lijsten in te dienen, en wie als cda'er deelneemt aan een lokale groepering, wordt geroyeerd. Desondanks wisten veel lokale groeperingen zich te handhaven.
Overigens heeft niet alleen het cda ‘last’ van de lokale partijen in Brabant en Limburg. In 1994 haalde de PvdA in Brunssum bij raadsverkiezingen slechts een derde van het landelijk resultaat dat ze in deze gemeente behaalden. Het verschil ging naar de Lijst Borger. In Brunssum heeft men wel een verklaring voor het succes van de lokale partij: ‘De Lijst Borger is zo groot hier, omdat ze 25 mensen hebben die wel eens een pintje pakken in de verenigingskantine. PvdA'ers zijn geen kroeglopers; zij breken zich liever het hoofd over zware onderwerpen.’
In Noord-Nederland hangt de opkomst van lokale partijen in de eerste plaats samen met de afnemende binding aan de traditionele landelijke politieke partijen, en de navenante toename van het zwevende electoraat. Alleen landelijke partijen met een ijzersterke greep op hun kiezers blijven immuun voor de lokalo's. Niet voor niets heeft in de gemeente Waalwijk (op het breukvlak van Noord- en Zuid-Nederland) juist de combinatie sgp/rpf/gpv geen last van de lokale lijsten.
Door toenemende ongebondenheid van het electoraat gedijen overigens niet alleen (sub)lokale partijen, maar kunnen ook andere special interest-groeperingen politiek potten breken, al dan niet voor langere tijd. De ouderen-partijen waren daarvan een voorbeeld, maar ook de studentenpartijen in Delft en Groningen, waarvan de eerste inmiddels tot het College van B&W is doorgedrongen. Het Zwart Beraad in de stadsdeelraad van Amsterdam Zuid-Oost zou de voorbode kunnen zijn van het ontstaan van etnische partijen.
Toch betekent de afnemende aantrekkingskracht van de grote landelijke partijen niet dat lokale partijen overal in gelijke mate succesvol zijn. Daar is meer voor nodig. In de regel ontstaat een vruchtbare electorale voedingsbodem voor lokalo's wanneer in de gemeentepolitiek een con-