gewoon; ze was nooit zo aanhalerig. Tijdens het eten bleef haar blik opvallend vaak op mij rusten. In het voorbijgaan van en naar de keuken raakte ze me steeds even aan, als bij toeval.
Die avond hoorde ik vanuit mijn bed vader en moeder beneden met harde stemmen praten. Ik ging naar de wc en door de trapspijlen heen zag ik hen in de zitkamer zitten. Moeder had het gezicht met de handen bedekt. Vader leunde over haar heen, zijn handen op haar schokkende schouders.
De volgende ochtend vroeg stond vaders goudkleurige Buick klaar. We moesten ons snel aankleden en staande een boterham naar binnen werken. Verder ontbijten deden we in het vliegtuig. We vlogen naar de Rivièra. Daar reden we in een witte huurauto langs de kust. Godfried en ik hielden ons gedeisd, omdat vader en moeder zichtbaar uit hun doen waren.
Aan het begin van de oprijlaan stond aan weerszijden een pilaar met villa lucia. In de hoge kamers wemelde het van de oude dingen, net als thuis. Er was een open haard waar je doorheen kon kijken. Hij verwarmde zowel de eet- als de zitkamer. Daar aten we aan een ovale tafel. Na het toetje renden Godfried en ik om de haard. Godfried trok duivelse koppen. Ik durfde nauwelijks terug naar onze kamer. Over het duistere erf gingen we naar het voormalige koetshuis. Godfried hield niet op te sarren dat vliegende honden, vampiers, satans en andere bloed drinkende monsters in de tuin het op mij gemunt hadden. Die al dan niet bestaande wezens boezemden mij niet zoveel angst in, ik was vooral bang voor mijn broer. Hij had zo'n rare blik in zijn ogen. De zon was achter de bergen verdwenen, de lucht was pikzwart.
De luiken van onze kamer waren gesloten, buiten kwaakten kikkers. De smeedijzeren bedden zakten diep door. Nadat vader en moeder ons hadden ingestopt en de deur heel zacht achter hen was dichtgevallen, ging Godfried rechtop in bed zitten.
‘Octave?’
Ik draaide me om en spitste mijn oren.
‘Ja?’
‘Ik moet je iets vertellen.’
In zijn toon klonk ingehouden spanning. Hij wachtte, om mij extra angst aan te jagen, of misschien ook omdat hij zelf bang was.
‘Wat?’
‘Je...’ Hij zweeg even.
‘Vanmiddag heb ik pappie en mammie horen praten. Ze hadden het over jou. Je bent anders.’
Anders? Wat bedoelde hij?
‘Nietes,’ antwoordde ik zacht.
‘Pappie zei het.’
‘Nee!’
‘Jawel,’ zei Godfried beslist.
Ik wilde niet anders zijn. Van Hendriks, de kruidenier vlak bij school, werd gezegd dat hij anders was. Hij had geen vrouw. Wij kochten daar nooit.
‘Je hoort me toch wel?’
‘Nee!’ siste ik. ‘Ik ben niet anders!’
Godfried draaide zich om en ging op zijn zij liggen, met zijn rug naar mij toe. Hij was elf, drie jaar ouder, hij had verstand van de dingen van het leven. Ik wilde niet anders zijn. Ik wilde niet als Hendriks zijn. Ik wilde als iedereen zijn.
Het was donker. Buiten blafte een hond. De vochtige kalk op de muren rook bedompt. Het bed kraakte en piepte. Godfried haalde diep adem.
Ik lag op mijn rug, mijn ogen stijf dichtgeknepen.
De wereld was gekanteld.