Hollands Maandblad. Jaargang 2000 (626-637)
(2000)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
The pen is mightier than the sword
| |
[pagina 4]
| |
cistische ideologie: het irrationele vitalisme, het radicale syndicalisme en het Futurisme.
De sterke economische groei en toenemende welvaart in Europa die ik hierboven noemde, werd voor een niet onbelangrijk deel mogelijk gemaakt door ontwikkelingen op het gebied van de natuurwetenschappen. Een gevolg van het succes van deze wetenschappen was, dat er een toenemende neiging bestond de natuurwetenschappelijke methode ook op andere onderzoeksgebieden, ja op het gehele menselijke bestaan van toepassing te verklaren. Tegen deze ontwikkeling had een ‘anti-positivistische’ reactie plaats, die in eerste instantie vooral het unieke karakter van de kennis in de geesteswetenschappen beklemtoonde, maar later ook een anti-rationeel of zelfs irrationeel karakter aannam. Een belangrijke rol in de ontwikkeling van een ‘filosofie van de daad’ werd gespeeld door het werk van Friedrich Nietzsche, waarin de voorrang van de levensdriften boven het verstand werd geponeerd. Het is misschien de ironie der geschiedenis dat de invloed van het werk sterk toenam na 1889, het jaar waarin de auteur ervan ten prooi viel aan waanzin. Behalve de filosofie van Nietzsche en ook Freuds visie op de irrationele onderstromen in de menselijke geest, speelde paradoxaal genoeg het succes van de darwinistische evolutieleer eveneens een belangrijke rol in de ondermijning van het aanzien van het positivistische wereldbeeld. De evolutieleer leek te suggereren dat al het hogere in de menselijke natuur van het lagere was afgeleid, dat uiteindelijk de geest slechts het product was van materiële ontwikkelingen. Dit had verstrekkende consequenties, want de conclusie leek zich op te dringen dat ‘niets meer van blijvende aard was, niets onveranderlijk, geen eeuwige beginselen’. Wat nog restte was ‘een vitaal streven in dienst van de ontwikkeling van het leven’.Ga naar eind2 Aldus ontstond omstreeks de eeuwwisseling een intellectueel klimaat waarin het rationalisme en positivisme door velen als beknellend werd ervaren en waarin tegenover het mechanistische wereldbeeld van de natuurwetenschappen een mystieke organische visie op het ‘zijn’ werd gesteld. Volgens H.L. Wesseling is het vooral deze tijdgeest die verklaart waarom het werk van de Franse filosoof Henri Bergson (1859-1941) op zijn tijdgenoten zo een grote indruk kon maken: ‘De verklaring van het succes van het Bergsonisme moet [...] niet gezocht worden in de solide, wetenschappelijke fundamenten waarop Bergson zijn leer optrok, maar in de sfeer en het klimaat waarin deze werden ontvangen.’Ga naar eind3 Bergson leverde een belangrijke bijdrage aan de revolte tegen de rede, zo zeer zelfs dat hij uitgroeide tot de dominante (hoewel onder vakgenoten omstreden) filosofische figuur van zijn tijd. Het is daarom dat Bertrand Russell hem misprijzend de ‘toonaangevende Franse filosoof van deze eeuw’ noemde, en in hem een ‘prachtige illustratie [...] van de rebellie tegen de rede’ zag, een rebellie die ‘steeds groter vat heeft gekregen op het leven en denken van de wereld’.Ga naar eind4 In het oeuvre van Bergson ziet men een geleidelijke ontwikkeling naar een totale omkering van de heersende natuurwetenschappelijke methode: van aanvankelijke kritiek op bepaalde aspecten ervan, tot een uiteindelijk volledig reduceren van ieder natuurlijk verschijnsel tot uiting van de levensstroom of élan vital. In zijn vroege werken, Essai sur les données immédiates de la conscience (1889) en Matière et mémoire (1896), benadrukte Bergson vooral het eigen karakter van de geesteswereld ten opzichte van de materiële verschijnselen. Door een scherpe lijn te trekken tussen fysieke en geestelijke processen vestigde hij de opvatting dat de methoden die worden gebruikt om fysieke verschijnselen te bestuderen, ontoereikend zijn voor de studie van het geestelijk leven. In zijn volgende werk, het in 1903 uitgegeven Introduction à la métaphysique, ging Bergson een stap verder. Door onderscheid te maken tussen enerzijds het intellect, dat de mens in staat stelt zich aan veranderingen in zijn natuurlijke omgeving aan te passen, en anderzijds de intuïtie, een soort spirituele functie die het mogelijk maakt zich open te stellen voor de levensstroom zelf, wekte hij de indruk dat wat werkelijk telt niet de wereld van de natuurlijke verschijnselen maar die van het geestesleven is. Het is een belangrijke accentverschuiving, niet alleen omdat Bergson leek te zeggen dat de geesteswetenschappelijke intuïtie toegang geeft tot een hogere kennis dan het natuurwetenschappelijke intellect, maar ook omdat de notie van de wereld als een serie van afzonderlijke materiële verschijnselen werd vervangen door de idee van de wereld als een ononderbroken werkelijkheidsstroom. | |
[pagina 5]
| |
De ultieme conclusies uit zijn denken trekt Bergson in zijn beroemdste werk, L'Evolution créatrice (1907). Was hij daarvoor nog gebonden aan de dichotomie van geest en werkelijkheid, in dit werk zette hij de darwiniaanse logica op zijn kop door te stellen dat niet de geesteswereld tot biologische ontwikkelingen te herleiden is, maar dat in tegendeel alle materiële verschijnselen, en dus ook de biologische, uiteindelijk een manifestatie van de creatieve geest of élan vital zijn. De vitalistische revolutie, de opstand tegen de rede, was daarmee voltooid. Alles was uiteindelijk élan vital, en doel van het leven werd daarmee toegang te krijgen tot dit élan vital door middel van de intuïtie en de daden die aan de intuïtie ontspruiten. Bergson was erin geslaagd het irrationalisme maatschappelijk aanzien te geven. Tijdens de volgende fase in de intellectuele wordingsgeschiedenis van het fascisme zou de filosofie van de daad worden getransformeerd tot de filosofie van het geweld.
De relatief voorspoedige economische en maatschappelijke ontwikkelingen plaatsten het orthodoxe Marxisme voor een groot probleem, want in plaats van toename van de verpaupering slaagde het overgrote deel van de arbeidende klasse erin haar lot te verbeteren, soms zelfs in aanzienlijke mate.Ga naar eind5 De marxistische theorieën van accumulatie van kapitaal, ‘Verelendung’ van het proletariaat, het verdwijnen van de middenklassen en de uiteindelijke crisis van het kapitalisme bleken niet te kloppen. De economische fundamenten van het denken van Marx werden onder meer door auteurs als Vilfredo Pareto en Benedetto Croce op overtuigende wijze ter discussie gesteld (volgens de overlevering was Pareto's Les Systèmes socialistes uit 1902 zelfs het enige boek dat Lenin slapeloze nachten bezorgde). Een fundamenteel debat over doelstellingen en middelen van de socialistische beweging bleek onvermijdelijk. In de Eerste Internationale verschilden marxisten en anarchisten weliswaar van mening over strategie en de te gebruiken middelen, maar er bestond in ieder geval een zeker mate van overeenstemming over het uiteindelijke doel, namelijk de revolutie. Zelfs dat kwam nu echter ter discussie te staan. Dit is uiteindelijk bekend geworden als het Bernstein - Kautsky debat. Eduard Bernstein verdedigde de revisionistische stelling dat het proletariaat het meest gediend was met geleidelijke, maar uiteindelijk radicale, veranderingen langs parlementaire weg.Ga naar eind6 De revisionistische idee dat parlementaire democratie voor de socialistische beweging zowel doel als middel diende te zijn, was een erkenning van de ontoereikendheid van het orthodoxe Marxisme. De verdediging van de orthodoxie werd gevoerd door Karl Kautsky, ogenschijnlijk niet zonder succes, want zowel binnen de Duitse spd als binnen de Tweede Internationale werd de centrale positie van de orthodoxie opnieuw bevestigd.Ga naar eind7 Deze politieke besluiten konden echter de indruk niet wegnemen dat op fundamenteel theoretisch niveau het marxisme in een ernstige crisis verkeerde. Teneinde tot een nieuwe opvatting van het marxistische gedachtegoed te komen, schreef de Franse ingenieur, politiek filosoof en ‘moralist’ Georges Sorel (1847-1922) een groot aantal artikelen en bundels, waarvan de bekendste de veelzeggende titel Réflexions sur la violence (1908) draagt. Evenals Bernstein verwierp hij de in zijn ogen vooral in economisch opzicht primitieve leerstellingen van de orthodoxie. Met Kautsky wees hij echter de parlementaire route van het revisionisme af. Sorels Réflexions was vooral een poging de in zijn ogen meest waardevolle elementen uit het denken van Marx te nemen en deze in te passen in een theorie die meer recht deed aan de nieuwe maatschappelijke omstandigheden. Het meest waardevolle element in het denken van Marx was volgens Sorel diens concept van de klassenstrijd. Ook hier vond echter een Umwertung van de marxistische idee plaats. De strijd waar Sorel over schrijft, is niet de strijd die volgens Marx zich pas op het moment van de uiteindelijke crisis van het kapitalisme zou voordoen. Het idee krijgt praktische inhoud door middel van zijn schrijven over de algemene staking. Geïnspireerd door de reeks algemene stakingen die zich in het eerste decennium van de twintigste eeuw voordeden, ontwikkelde Sorel een theorie van radicaal syndicalisme waarin aan deze stakingen een cruciale rol werd toebedeeld. In praktische zin hadden stakingen, bij voorkeur gepaard gaand met gewelddadige incidenten, een vormende functie.Ga naar eind8 De tegenstellingen tussen arbeiders en heersende klasse zouden er door worden verscherpt, vooral ook omdat het geweld waarmee deze stakingen gepaard dienden te gaan de elite duidelijk zou maken dat zijn poging tot | |
[pagina 6]
| |
een harmonieuze verhouding met het proletariaat te komen tot mislukken gedoemd was. Daarnaast zouden de gewelddadige incidenten bij het proletariaat het gevoel van lotsverbondenheid versterken en een zucht naar meer geweld en een bijna Homerisch heldendom aanwakkeren. Wanneer dit élan vital binnen het proletariaat voldoende ontwikkeld was, zou de uiteindelijke mythische algemene staking zich kunnen voordoen, waarvan Sorel zich voorstelde dat die een nieuwe orde, ook en vooral een nieuwe morele orde zou brengen, waarin met de in zijn ogen verachtelijke zwakheden van de liberale democratische orde zou zijn afgerekend.Ga naar eind9 Een aantal elementen in het denken van Sorel (dat idiosyncratisch was, hoewel het leunde op het werk van de door hem bewonderde Bergson en Nietzsche, die hij relatief laat ontdekte) en de radicale syndicalisten maakten een vruchtbare samenwerking met de radicale nationalisten van de Action Française mogelijk. Beide stromingen verwierpen de parlementaire democratie (Sorel gaf openlijk blijk van zijn bewondering van Mussolini). Beide hadden tevens een anti-rationeel karakter, met een sterke nadruk op het belang van de mythe. Theoretische ontwikkelingen binnen het radicaal syndicalisme, waarbij de nadruk geleidelijk verschoof van het proletariaat naar de ‘producenten’ (te verstaan als het gehele volk) als drijvende kracht van de revolutie, hielpen de kloof in het denken tussen de twee kampen te overbruggen.Ga naar eind10 Het belangrijkste product van deze intellectuele samenwerking tussen linkse en rechtse radicalen was de ontwikkeling van de mythe van de revolutionaire oorlog. Dezelfde vormende krachten die Sorel had toegeschreven aan de algemene staking, werden nu toegedicht aan de oorlog. In een oorlog zouden evenzeer als in een algemene staking heroïsche kwaliteiten zoals moed, dadendrang, krijgslust en opofferingsgezindheid worden ontwikkeld. In deze nieuwe mythe werd aan de oorlog het vermogen toegedicht de door Sorel zo verhoopte nieuwe orde tot stand te brengen. Aldus was een gevaarlijke nieuwe stroming ontstaan, die, voortbouwend op het door Bergson en anderen populair gemaakte anti-rationalisme, een fundamenteel anti-democratisch en gewelddadig karakter had. Het gewelddadige karakter kwam vooral tot uitdrukking in een oorlogszucht, die ook de derde hier te bespreken intellectuele stroming kenmerkte. Ik heb het over het Futurisme.
Hoewel het Futurisme vooral een stroming lijkt te zijn die een product is van, en uitdrukking geeft aan, de politieke tijdgeest van het eerste kwart van de twintigste eeuw, wortelt de beweging ook in ontwikkelingen in de kunsten die in de tweede helft van de negentiende eeuw hoogtij vierden. Ik doel niet in de laatste plaats op de romantische notie van de kunstenaar als bohémien, strijdend tegen de ‘burgerlijke’ conventies waaruit hij zich los wil maken. Deze notie leidde in de tweede helft van de negentiende eeuw tot een toenemende spanning tussen kunstenaar en publiek. Geroepen tot het experiment, tot het zoeken naar nieuwe uitdrukkingsvormen en nieuwe onderwerpen, neigden kunstenaars er steeds meer toe zich af te zetten tegen de in hun ogen verachtelijke massamaatschappij. Op diverse manieren werd deze tegenstelling tussen kunstenaar en publiek, avant-garde en filistijnen, uitgewerkt tot de idee van vervreemding en rebellie, en in een drang tot het verkennen van het onderbewuste met al zijn duistere aspecten. Het geweld lag in deze kunst soms dicht onder het oppervlak. Af en toe, zoals bij de eerste uitvoering van Stravinsky's Le Sacre du printemps in Parijs in 1913, gaf het zelfs aanleiding tot relletjes. Het was echter de bijzondere verdienste van het Futurisme, en zijn grondlegger Filippo Marinetti (1876-1944), dat deze stroming de reeds nadrukkelijk vernauwde kloof tussen kunst en geweld wist te overbruggen, om tot een soort esthetiek van het geweld te komen. Marinetti introduceerde zijn kunstopvatting in 1909 in zijn eerste Futuristisch Manifest, waarvan de naam niet geheel toevallig verwees naar het revolutionaire Communistisch Manifest van Marx en Engels. Het was een programmatische tekst waarin op kernachtige wijze werd verwoord wat de nieuwe visie precies inhield: ‘Behalve in strijd is er geen schoonheid meer. Geen kunstwerk zonder agressief karakter kan een meesterwerk zijn. [...] Kunst is in feite niets anders dan geweld, wreedheid en onrechtvaardigheid.’ De boodschap was duidelijk: kunst was nu geweld, en geweld kunst. Behalve in een nadrukkelijke bewondering voor de nieuwe technologie bestond deze esthe- | |
[pagina 7]
| |
tiek van het geweld vooral uit twee elementen die al eerder zijn besproken: actie en geweld. Marinetti schreef dan ook in lovende termen over de idee van oorlog: ‘Wij verheerlijken de oorlog - 's werelds enige hygiëne - militarisme, patriottisme, het destructieve gebaar van de vrijheidsstrijder.’ En evenals Sorel sprak Marinetti over geweld als een bevrijdende kracht, een middel waarmee de oude orde zou kunnen worden weggevaagd. Die oude orde waarvan Marinetti de ondergang verlangde, blijkt niets anders dan de rationele, liberale orde: ‘Wij zullen de musea, bibliotheken, alle academies vernietigen, het moralisme, feminisme, iedere opportunistische of utilitaire lafheid bestrijden.’ Maat en matiging | |
[pagina 8]
| |
werden door Marinetti bij het oud vuil gezet. Revolutionair geweld is de nieuwe maat der dingen. In een aantal manifesten werd vervolgens nader inhoud gegeven aan een cultuur- en maatschappijopvatting die in al zijn facetten op geweld was gebaseerd. Zelfs de meest intieme menselijke verhoudingen ontsnapten daarbij niet aan de revolutionaire kracht van dit geweld: ‘Een vitale man dient zijn volledig lichamelijk en geestelijk potentieel te verwezenlijken. Het bevredigen van zijn lust is het recht van de overwinnaar. [...] Lust is het toneel van eeuwige strijd, nooit definitief beslist.’Ga naar eind11 De nieuwe mens die de gewelddadige maatschappij van de Futuristen zou bevolken, diende letterlijk uit geweld geboren te worden (zoals d'Annunzio ooit van Marinetti beweerde dat deze uit een stoommachine geboren moest zijn). Niets stond de Futuristen dan ook meer tegen dan ‘de verlammende complicaties van sentimentaliteit, geveinsde afgunst, woorden die verdoven en bedriegen, de retoriek van afscheid nemen en eeuwige trouw, literaire nostalgie - het hele aanstellerige theater van de liefde’.Ga naar eind12 Het was de seksuele moraal van de Bloomsbury Group gevat in de gewelddadige taal van Sorel. De pamfletten en kunstwerken van de Futuristen hebben in Italië een belangrijke bijdrage geleverd aan het scheppen van de atmosfeer van revolutionair geweld waaruit uiteindelijk het fascisme geboren zou worden. Marinetti heeft zich daarnaast ook persoonlijke inspanningen getroost om dit revolutionaire idee in politieke lezingen en debatten uit te dragen. Hij is daarmee (met Pareto) een belangrijke wegbereider geweest voor Mussolini, een politieke leider die hij tot het einde toe zou steunen.
Het is misschien een gevolg van effectieve spotprenten dat ons beeld van de Italiaanse fascistische dictator Benito Mussolini (1883-1945) er een is van een opgeblazen gestalte, een pompeuze theatermaker, een man van veel woorden maar weinig daden, die voornamelijk achter de brede schouders van zijn collega-dictator Adolf Hitler schuilde. Deze karikaturen wekken de indruk dat de ‘Duce’ niet meer dan een ongevaarlijke dwaas was. De werkelijkheid is anders. Mussolini was wel degelijk intelligent, en daarnaast buitengewoon gevaarlijk. Hij publiceerde in, en was later hoofdredacteur van, een aantal radicaal syndicalistische en nationalistische tijdschriften, en groeide in het Italië van voor de Eerste Wereldoorlog uit tot een socialistische voorman, verkeerde op voet van gelijkheid met - nee, werd bewonderd door - vooraanstaande intellectuelen van zijn tijd. Zoals de auteurs van een uitstekend boek over de intellectuele wordingsgeschiedenis van het fascisme, getiteld The Birth of Fascist Ideology, opmerken: ‘hij was niet alleen een leider van Links, een socialist bekend met de werking van partijpolitiek, een non-conformist, een charismatisch leider, wreed en zonder scrupule, maar ook een intellectueel in staat tot het voeren van gesprekken met Arturo Labriola of Marinetti, in staat indruk te maken op Michels of Mosca, gerespecteerd of zelfs bewonderd te worden door Pareto en Croce.’Ga naar eind13 Mussolini maakte zelf de hele intellectuele ontwikkeling door die ook Sorel had beleefd. In tegenstelling tot Sorel had hij evenwel aanvankelijk nog een zekere sympathie voor het democratische socialisme. Hij was overtuigd van het belang van het revisionisme van Bernstein en zou tot 1914 lid blijven van de Partito Socialista Italiano (psi). Met de radicale syndicalisten was hij nochtans overtuigd geraakt van het revolutionaire potentieel van de algemene staking, en hij onderschreef Sorels gedachten over de cruciale rol van het geweld.Ga naar eind14 Tijdens de Italiaanse militaire expeditie in Libië van 1911 stond hij nog tegenover de radicale syndicalisten die tezamen met Sorel de samenwerking met de radicale nationalisten waren aangegaan, en die in de oorlog eenzelfde revolutionaire kracht begonnen te zien die op dat moment voor Mussolini nog uitsluitend aan de algemene staking toebehoorde. Maar een aantal gebeurtenissen deed hem in de laatste jaren voor de Eerste Wereldoorlog in een intellectuele crisis belanden, die hem uiteindelijk verder in de richting van het radicale syndicalisme zou doen opschuiven. In de eerste plaats deden de mislukte pogingen tot het organiseren van algemene stakingen Mussolini inzien dat deze stakingen er niet in slaagden het proletariaat tot revolutie te bewegen. Daarnaast drong in de loop van 1914 het besef tot hem door, dat de oorlog onvermijdelijk was en dat daarmee de internationalistische ambities van de Tweede Socialistische Internationale achterhaald waren. Mussolini kwam tot de conclusie dat zowel het revisionistische als het orthodoxe socialisme iedere waarde had verloren en dat de tijd om een nieuw soort socialisme vroeg, | |
[pagina 9]
| |
een socialisme dat een evenwicht zou vinden tussen klasse en natie, een nationaal socialisme. Dit nieuwe idee zou hij uitwerken in samenwerking met auteurs en politieke activisten die hij vond in de kringen van de revolutionaire fasci, de kringen van radicale syndicalisten, nationalisten en futuristen die zich verenigd hadden in actiegroepen en tijdschriften. Het is hieruit dat na de oorlog de fascistische beweging zou voortkomen. Bij de oprichting in Milaan op 23 maart 1919 was naast een aantal vooraanstaande radicaal-syndicalisten en radicaal-nationalisten ook de futuristische voorman Marinetti aanwezig. Het Fascisme dat Mussolini vanaf die tijd zou prediken, was een product van de intellectuele stromingen die hierboven zijn besproken. Het zou echter te ver gaan deze nieuwe politieke idee volledig tot deze stromingen te herleiden. In The Birth of Fascist Ideology merkt Sternhell terecht op dat ‘als een onafhankelijk fenomeen Mussolinisme een verzameling van elementen [was] die, gemengd in een soort “mixer” iets produceerde dat nadrukkelijk verschilde van de originele bestanddelen. Mussolini zelf speelde een belangrijke rol in dit proces.’Ga naar eind15 Het is vooral de combinatie van de overtuigingskracht van de intellectuelen en het politieke leiderschap van Mussolini dat het fascisme tot een zo gevaarlijke kracht heeft gemaakt. In de ogen van de auteurs van The Birth of Fascist Ideology zijn het echter niet alleen de radicale syndicalisten en de Futuristen die verantwoordelijk zijn geweest voor Mussolini's succes. Zij wijzen erop dat Mussolini in oktober 1922 niet door middel van een staatsgreep, maar pas na een lange en uiterst moeizame periode van regeringsvorming aan de macht kwam, en dat in de twee jaar daarna zijn greep op de macht nog buitengewoon zwak was. Het is de stelling van deze auteurs dat Mussolini de macht alleen kon bemachtigen en behouden ‘dankzij het begrip, zelfs de sympathie voor de Fascisten die getoond werd door een groot deel van de politieke en intellectuele klasse, de opinievormers en de sociale elites in het algemeen.’Ga naar eind16 Het zijn in hun ogen dus niet alleen de fellow-travellers, de officiële apologeten van het fascisme, die schuld droegen, maar ook de fellow-travellers of the fellow-travellersGa naar eind17, al diegenen die, hoewel zij zelf geen fascistische denkbeelden koesterden en daarom toch goede redenen moeten hebben gehad om tegen Mussolini in het geweer te komen, het niet nodig achtten de rede en de vrijheid te verdedigen tegen de aanvallen van de fascistische intellectuele en politieke stormtroepen.
Zoals ik aan het begin van dit artikel al aangaf, is er iets merkwaardigs aan de opstand tegen de rede en de liberale democratie, een opstand waaraan de hier besproken intellectuele stromingen mede gestalte gaven. Het liberalisme leek immers bezig al zijn beloften in te lossen, en de Britse slogan uit de vroege jaren zestig, ‘You've never had it so good!’ schijnt bij uitstek geschikt voor de periode van de vorige eeuwwende. Nog geen vijftien jaar later zou het Europese continent echter het strijdtoneel van een verwoestende oorlog worden, en uit de as van de oude beschaving zouden de communistische en fascistische dictaturen verrijzen. Het is verleidelijk dit alles af te doen als een wrede speling van het lot, een ongelukkige samenloop van omstandigheden wellicht. Maar de werkelijkheid was, dat de opstand tegen de rede en de vrijheid de dictatuur mogelijk en zelfs waarschijnlijk maakte. Een eerste belangrijke les die uit deze gebeurtenissen kan worden getrokken, is dat de rede en de vrijheid elkaar lijken te ondersteunen en dat een aanval op de één een aanval op de ander mogelijk maakt. Beide verdienen het daarom te worden verdedigd tegen anti-liberale of anti-rationalistische argumenten. Wanneer fellow-travellers vrij spel krijgen, en politici of academici die geacht worden rede en vrijheid te verdedigen zich de houding aanmeten van fellow-travellers of the fellow-travellers, komt het voortbestaan van de vrije samenleving in gevaar. Rede en vrijheid verdienen dus onze aanhoudende zorg. Om deze verdediging met kracht te kunnen voeren, is het echter ook nodig de problematische aspecten van beide te leren begrijpen. Een liberale vorming, waarin men met de geschiedenis van deze beide begrippen vertrouwd wordt gemaakt door middel van de grote teksten van onze westerse beschaving, is daarbij onmisbaar. Daarnaast is het noodzakelijk kennis te nemen van die teksten of kunstwerken die op fundamentele wijze rede of vrijheid ter discussie stellen. Een studie van de werken van Bergson, Sorel en Marinetti is daarom niet zonder waarde. Belangrijke vragen dringen zich aan de student van | |
[pagina 10]
| |
deze teksten op. Bij Bergson: Wat is de rede waar wij over spreken? Wat is de verhouding tussen waarheid en methode? Hoe gebruikt men de rede in redelijkheid? Bij Sorel: Waar komt toch de menselijke drang tot revolutie vandaan? Waarom zien sommige intellectuelen juist in de afwijzing door het volk van hun radicale denkbeelden een bevestiging van de noodzaak van hun revolutionaire streven? Bij Marinetti: Hoe gaat de mens om met zijn aangeboren hang naar geweld? Wat is de rol van de kunstenaar in een vrije samenleving? Bij dit alles dient men zich steeds af te vragen wat de rol van de idee in de geschiedenis is. Marx meende dat de materiële verhoudingen de ideeën bepaalden. De hier besproken auteurs dachten daar duidelijk anders over. Mussolini's succes was het bewijs van hun gelijk. Bij het bestuderen van en het schrijven over ideeën dient men zich altijd rekenschap te geven van de invloed die van hen kan uitgaan. ‘The pen,’ zo luidt het Engelse gezegde immers, ‘is mightier than the sword.’
Ik ben de heer Joshua Livestro zeer erkentelijk voor zijn hulp. Zonder hem had dit artikel niet kunnen verschijnen. |
|