Het blauwtje van Bernlef
door Maarten 't Hart
Volgens
Susan Smit in
Marie Claire schetst J. Bernlef - ‘altijd wars van mooischrijverij’ - in zijn roman
Boy ‘in zuivere bewoordingen een wereld waar je meteen deel van uitmaakt’.
Hans Warren denkt daar in de
Provinciaals Zeeuwse Courant heel anders over. In nog sprankelender bewoordingen dan waarmee hij 31 jaar geleden
De verdwijning van Kim Miller te lijf ging (‘hier zijn letterlijk 160 bladzijden volgeschreven op een voor de lezer allervermoeiendste manier’), wordt nu
Boy neergesabeld. ‘Dit proza beweegt zich driehonderd bladzijden lang op krukken voort.’ Volgens
Warren is
Boy ‘een
muf en duf boek’.
Warren blijkt Bernlef al dertig jaar te sarren, noemde Eclips ‘Een kil boek,’ gewaagde naar aanleiding van Publiek geheim over ‘tal van alinea's die men zonder te missen kan overslaan’, stelde drie decennia geleden al vast ‘overal dezelfde ouwe zeur, er komt eigenlijk helemaal niks, platvloers, banaal gezever’. Zodra Bernlef publiceert, begint Warren te blaffen. Dat je dat derig jaar lang volhoudt! Dat zo'n Warren niet zegt: ‘Mij ligt bard Bernlef totaal niet, laat een ander hem bespreken.’
Overigens is Warren ditmaal niet de enige die bitter teleurgesteld blijkt. Volgens Jeroen Vullings in Vrij Nederland ‘verziekt Boy het festijn’ van veertig jaar Bernlef. Waarom? ‘Het boek was al geschreven voor het geschreven werd.’ Helaas legt Vullings niet uit hoe je iets schrijft voor je het schrijft, want daar zou ik graag les in hebben. Bernlef is volgens hem ‘te veel op de epische toer’, en ‘wilde te veel tegelijk’. Vullings gewaagt van ‘de diepgang van een driestuiversroman’, en zijgt bij het slot waar mevrouw blijkbaar een kindje van meneer verwacht ‘tenslotte ineen’.
Ook Marja Pruis is niet tevreden, zo blijkt in De Groene Amsterdammer. ‘Een vlak verhaal dat vakkundig wordt verteld, maar absoluut zielloos blijft.’ Ze zegt: ‘Als je niet wist dat Bernlef de schrijver was, zou het niet lukken om de zweem van oubolligheid die over iedere bladzijde ligt van je af te schudden.’ Blijkbaar lukt het haar, daar ze weet dat Bernlef de schrijver is, nu wel ‘om de zweem van oubolligheid die over iedere bladzijde ligt’ van haar af te schudden. Desondanks heeft ze de oubolligheid opgemerkt. Hoe kan dat? Of had ze eerst niet door dat ze een roman van Bernlef las?
Jan Paul Bresser vindt in Elsevier dat Bernlef er ‘anders dan in voorgaande romans minder goed in geslaagd is zijn obsessies met betrekking tot het waarnemen om te vormen tot een roman, die behalve intrigeert ook ontroert.’ Zijn slotzin luidt: ‘Echt meeslepend wil Boy niet worden.’
Maar Menno Schenke gewaagt in het Algemeen Dagblad van een ‘indrukwekkend boek’. Hij noemt Bernlef ‘een magiër van woord en beeld’, en meent zelfs dat de auteur een misdaad- en historische roman in elkaar geschoven heeft ‘die bovendien nog veel van een ideeënroman heeft’.
Volgens Arjan Peters is Boy zelfs ‘een voltreffer’. In De Volkskrant betoogt hij dat wij ‘schrijvers als Bernlef nodig blijven houden om te ervaren dat er, zowel in boeken als in het leven, naast het verhaal nog wonder wat te ontdekken is’. Zo'n slotzin is van een weeë, kleffe oubolligheid die je zelfs van een kwaakpaap als Peters niet verwacht. Om met Gerrit Komrij te spreken: alleen iemand met bernlef kan zo'n stupide zinnetje uit z'n pen toveren.
En Tom van Deel gaat in Trouw helemaal uit zijn kale bol. ‘Een grootse roman,’ schrijft hij. ‘Veel aan Boy te beleven.’ En: ‘Het schitterende van de roman is zeker gelegen in de verschillende verhaallijnen die zo vanzelfsprekend op elkaar betrokken zijn.’ Vanzelfsprekend op elkaar betrokken verhaallijnen, die ergens in gelegen zijn en daardoor voor schittering zorgen - hoe is het in vredesnaam mogelijk dat iemand zo'n abjecte zin uit z'n pen weet te krijgen! Van zo'n woord als ‘verhaallijnen’ word ik al onpasselijk.
Bij Hummie Heumakers die in NRC Handelsblad verreweg de langste recensie over Boy