tureel. Dit is vooralsnog scherper zichtbaar bij de regionale kranten dan bij de landelijke pers, maar ook die kennen al enige tijd geen reële groeicijfers meer. De zes grote landelijke kranten hebben met hun gezamenlijke oplage van iets meer dan 2 miljoen exemplaren per dag ongeveer 45 procent van de kranten-lezende markt in handen. De Telegraaf drukt dagelijks ongeveer 750.000 exemplaren, Algemeen Dagblad 400.000, de Volkskrant 370.000, NRC Handelsblad 270.000, Trouw 110.000 en Het Parool 95.000.
De laatste vijf zijn overigens alle in handen van het pcm-uitgeefconcern (omzet ca. 1,5 miljard gulden, netto winst ca. 50 miljoen gulden), die inclusief haar regionale bladen zo'n 31 procent van de totale krantenmarkt bestiert (tegen ca. 25 procent van de Holdingmij. De Telegraaf). Men wijst er wel op dat de redactionele onafhankelijkheid is gewaarborgd, maar toen onlangs de pcm-uitgeefgroep verordonneerde dat haar bladen streng op het redactiebudget moesten bezuinigen omdat ze de rendementseis van 19 procent niet haalden, werd dit nieuws in de kolommen van de pcm-kranten opvallend weggedrukt.
Theodor Holman maakte daarover op de Amsterdamse televisiezender at5 een snerende opmerking tegen Pieter Broertjes, hoofdredacteur van de Volkskrant. Deze voorzitter van het Genootschap van Hoofdredacteuren, die niet aarzelde bij de koningin aan te dringen op meer openheid, zei toen iets in de trant van: Je moest eens weten wat we over dat kleine berichtje al te horen hebben gekregen. Zeker is dat er in de pcm-top nooit veel optimisme heeft geheerst over de toekomst van de traditionele geschreven media. Reeds in 1996, kort na de concentratie van de dagbladen in pcm-handen, oordeelde mr. C. Smaling (bestuursvoorzitter van pcm): ‘Dagbladen zullen niet langer in om vang groeien.’
Blijkbaar bedoelde hij niet de fysieke omvang van de krant die in de bus valt. Voor de lezer is merkbaar dat alle kranten de stagnatie te lijf gaan met een vlucht naar voren: meer katernen, meer kleurenfoto's, meer websites, meer human interest, meer columns, meer kleurenmagazines. De reden hiervan is blijkbaar de gedachte dat de nieuwsfunctie van een krant is afgekalfd, en dat men binding met de lezer moet zoeken via de amusementsfactor en het lifestyle-gevoel.
Het resultaat van deze strategie is nu zichtbaar. En evenzeer dat meer niet per definitie beter is. Wie elke zaterdag drie kilo papier bij de abonnee door de brievenbus duwt, wie elke week een glanzend kleurenkatern wil vullen met relevant proza, wie elke dag minstens drie snedige columns wil plaatsen, wie in elk katern de toon van Ernest Hemingway of dan ten minste Martha Gellhorn wil benaderen, moet van goede huize komen om dit te volbrengen zonder zelfbedrog. De vlucht naar voren voltrekt zich dan ook niet straffeloos - en helaas zijn het de lezers die het gelag betalen.
Men krijgt inderdaad meer katernen, meer kleur en nog veel meer ironie - tot in de voorpaginaberichtgeving aan toe - maar ironie is weinig meer dan de keerzijde van goedgelovigheid. Het is dan ook niet toevallig dat bij de drie grote nieuws-items van de laatste paar jaar (Srebrenica, de Bijlmerramp, de Kosovo-oorlog) de Nederlandse kranten wat betreft de nieuwsvoorziening behoorlijke steken hebben laten vallen. Inzake de kwestie Srebrenica bleken de Nederlandse journalisten weinig beter dan de Dutchbatters die juichend naar huis gingen, om de (uitzonderlijke) zelfkritiek van Volkskrant-verslaggever Bart Rijs te citeren; inzake de Bijlmerramp waren de uitglijders van de media (van de ‘mannen in witte pakken’ tot de ‘conspiratie van de ambtenarenstaat’) nog treuriger wat betreft de goedgelovigheid in de eigen Watergate-heroïek dan de mediashow van de parlementaire commissie; inzake Kosovo bleek er een teveel aan opiniërende quasiliteratuur en een tekort aan kritische afzijdigheid.
Dit alles vraagt om zelfanalyse. Maar misschien ook niet - de Nederlandse kranten zijn al zo enorm met zichzelf bezig. Men mag zelfs vrezen dat ze thans gebukt gaan onder een overdaad aan introspectie en solipsisme: op de vlucht naar voren is men verdwaald in een eigen universum waar de journalistieke ondergrens aan het vervagen is.
En dat terwijl een beknopte nieuwskrant als Metro een enorm succes is: iedere ochtend rollen 300.000 exemplaren van de persen. Goed, deze krant is gratis en als paper of record schiet zij uiteraard tekort, maar een voordeel is dat men niet verveeld wordt met ironie, columns, quasi-intellectualiteit en vergeefs geflirt met literaire journalistiek. Dit is een teken aan de wand. Willen de kranten overleven temidden van de multimediale achtergrondruis, dan zullen ze terug moeten naar hun core business: het op duurzame wijze berichten over namen, plaatsen en data - voorheen ook wel ‘de werkelijkheid’ geheten.