Dennen, sneeuw en een vriend
door Gerrit Krol
Met Charlotte Mutsaers en mij is het wonderlijk gesteld. We lezen elkaars boeken, intensief bij vlagen en toch zien we elkaar haast nooit.
De laatste keer dat ik Charlotte heb gesproken, was in maart 1995, in Amsterdam naar aanleiding van een stukje dat ik had geschreven over de Groene Kalebas, een souterrain in de Tweede Weteringdwarsstraat - de jaren vijftig, ‘onze’ tijd, dat schept een band.
Verder was er een ontmoeting eind 1989, in een café, na afloop van een ‘Brandende Kwestie’, die ik zelf aan de orde had gesteld, over de mogelijkheid of de noodzaak van de doodstraf. Ik had daarin een vrij precieze beschrijving gegeven van een psychopaat en om dat te vieren zaten we nu in dat café aan tafeltjes met de hele horde. Charlotte zat tegenover mij en vanwege het haarscherpe portret dat ik van ‘de psychopaat’ had gegeven, keek ze me indringend aan:
‘Hoe wéét je dat?’
Hoezo? Vreemde vraag. Alsof iemand, nadat ik had gezegd dat mijn naam Gerrit Krol was, mij zou hebben gevraagd: hoe wéét je dat.
Ik kan me goed voorstellen wat voor persoon ik zou zijn geweest, als ik in mijn eerste jaren dagelijks geslagen was, niemand van me gehouden had, in de knop was gebroken. Gegeven mijn aard, was ik denk ik een doodsbange man geweest, die voor zijn leven maar één uitweg zou hebben gezien: het leven van een ander. Dat wéét ik, en dat heb ik in alle bescheidenheid staan voorlezen, die avond. Ik gaf het verhaal mee aan Carel Peeters van VN, die het met een nors gezicht in ontvangst nam (die man lacht nooit, als-ie mij ziet), maar voor de rest was het een leuke avond.
Charlotte vraagt me in haar nieuwste boek, Zeepijn: ‘Beste Gerrit, wees zo goed en knip en plak een minirokje uit Rachels rokje. Dan kan ik het eindelijk ook eens onder de kerstboom voorlezen, want daar hoort het thuis.’ Zij weet: naast de pen behoren schaar en lijmpot tot mijn schrijfgerei. Ze heeft het goede voorbeeld gegeven door uit mijn roman De chauffeur verveelt zich een mooie collage te maken: alles wat te maken heeft met dennenbomen en zee heeft ze uitgeknipt en aan elkaar geplakt en ziet: een nieuw meesterwerkje is geboren. (De vraag is: zou ze ook zo'n mooie collage hebben gekregen als ze had geselecteerd op ‘olie’, of ‘vrouw’, of ‘sneeuw’, of een combinatie daarvan?)
Ik heb er wel zin in. Maar voor ik begin, moet mij nog iets van het hart. Charlotte Mutsaers maakt geen verschil tussen dennen en sparren. Ik juist wel. Het zijn allebei naaldbomen, maar niet de enige. Je hebt ook nog de larix, of lork, die zij misschien daarom niet noemt omdat ze 's winters kaal zijn. In 't voorjaar komen er weer naalden aan, in bosjes gebundeld. De spar heeft enkelvoudige, de den dubbele naalden (bosjes van twee) en de larix - het is als met telwoorden van primitieve volkeren. Spar, den, larix = 1, 2, veel. Ik vind dit te grappig om het niet te vermelden. Er is nóg een reden de larix niet te vergeten, ik zei het al: zijn synoniem is lork, het omgekeerde van mijn naam: Tirreg Lork. Ik luister daarnaar. Spits mijn oren.
Charlotte geeft hier niets om, lijkt mij. En dat komt door haar sterke liefde voor dit soort dingen. Dan hoef je niet logisch en consequent te zijn. Ze is niet de enige. In het Nieuwsblad van het Noorden van 14 december stond een artikel over bosbouw; de boswachter die daarin aan het woord is zegt rustig: ‘Ik vind een mooi, donker sparrenbos met een zacht tapijt van dennennaalden ook zijn charme hebben.’ Het kan dus wel. Je kunt ook denappels en sparappels door elkaar halen. ‘Larixappels’ of ‘lorkappels’ zegt niemand, dat zijn gewoon denappels. En een kerstboom is gewoon een dennenboom.
Er is nog iets. Een hoofdstuk in Zeepijn is er zelfs naar genoemd: ‘Dennenstraat of Denneweg, wat