[624]
Deze maand
Literatuur is een aangelegenheid voor vrouwen geworden. Het heeft geen zin meer het te ontkennen. De herfst - dat seizoen waarvan tranenrijke klachten het hart verstikken in een traag en zielloos smachten, zoals een bekende Fransman met een oneindig veel poëtischer pen dan de mijne het uitdrukte - is geen jaargetijde voor uitvluchten. De feiten staren ons immers recht in het gelaat. Men kan ze negeren noch loochenen. En tegen de storm der tijden is het kwaad roeien.
Literatuur is een vrouwenzaak geworden, wil ik maar zeggen. Deze vaststelling is oud nieuws, maar elke dag wordt ze meer waar. En dit geldt niet alleen voor Nederland, waar vrouwelijke auteurs (zeker onder de debutanten) de hoofdrol vervullen, steeds meer vrouwen de touwtjes in handen nemen bij grote uitgeverijen, de gemiddelde lezer een 48-jarige redelijk opgeleide vrouw is, en zojuist de boekenbijlagen van de Volkskrant en Vrij Nederland (na een schier eindeloos mannelijk bewind) in handen van vrouwelijke chefs zijn overgegaan. Elders is het niet veel anders. Zelfs in Engeland zijn nu bij zes belangrijke literaire uitgeverijen vrouwen editor in chief.
Er ligt, kortom, een wereld van verschil tussen de diagnose van Anthonie Donker dat schrijfsters ‘met de breipen romans haken’ en de huidige letterkundige werkelijkheid waarin het parool luidt ‘Dames gaan voor’, zoals een critica schreef die vrijwel alleen nog maar boeken van vrouwen recenseert.
Zoals bij elke maatschappelijke en culturele ontwikkeling is men nieuwsgierig naar achtergronden, redenen en oorzaken. Maken wij een verlate letterkundige emancipatiegolf mee, is het een kwestie van literair gezichtsbedrog, of is er iets anders aan de hand? De opmars van vrouwen hoeft immers niet alleen een teken te zijn van sociale stijging, maar kan ook een signaal zijn van een dalend prestige, een afbrokkelend aanzien en een tanende status van het domein waar de opmars plaatsvindt. Dit perspectief is, ik geef het toe, minder inspirerend dan te hopen op een overmaat van uitbottend feminien talent. Maar wie het traag en zielloos malen van de letterkundige molens in onze tijd aanziet (o jee, alweer een prijs van een ton uitgereikt; ach heden, nu is het literaire tijdschrift Maatstaf ook al opgeheven; tsjonge, nu geeft het Productiefonds zelfs subsidie om de krantenstukjes van Dirk van Weelden en Piet Meeuse te bundelen), kan deze verklaring niet volledig uitsluiten.
Dit alles neemt niet weg dat wij even schaamteloos als vreugdeloos constateren dat deze feminisering van de literatuur ons althans nog niet heeft bereikt. Dit Hollands Maandblad is wederom geheel gevuld door mannen. Dit wil geenszins zeggen dat thema's of toonhoogte masculien zijn, of dat welke lezer dan ook zich buitengesloten behoeft te voelen. Wij geloven eenvoudigweg dat aardige stukken geslachtloos - maar nimmer zonder sex-appeal! - zijn. Daarom deze maand zonder blikken of blozen een analyse door M. Leezenberg van de oplossing die H. Brandt Corstius eerder in het Maandblad opperde voor het probleem van lichaam en geest; het pijnlijk actuele vervolg van de beschouwing door Allard Hoogland over de duidingsdrift inzake vliegrampen; een ernstige gedachtewisseling tussen J.J. Peereboom en Martin van Amerongen over Britse humor; de rubrieken Toets der Kritiek en Hier Berlijn (de laatste reguliere aflevering precies tien jaar na het slechten van De Muur); proza van Martin Bril en Arjaan van Nimwegen; alsmede poëzie van Paul Gellings en Sjef Welling. Genoeg om net zoals die Fransman met zijn oneindig veel poëtischer pen dan de mijne opgelucht te concluderen: Et tout le reste est littérature. - bb