naar boven te slepen schuld bekend, en nu zat er niets anders op dan het lijk te laten verdwijnen. Maar hoe? Eerst weg van het trapgat. Naar de slaapkamer, dan zag ik daar wel weer verder. Uit piëteit met de dode of misschien wel uit gevoel voor traditie legde ik haar netjes op het echtelijke bed. Haar ogen hoefden niet gesloten te worden, die waren al dicht, en toen ik haar handen op haar buik wilde vouwen, merkte ik dat ze nog ademde.
Was het van de schrik of van opluchting, dat ik de badkamer in vluchtte? Minutenlang liet ik koud water over mijn hoofd stromen. Toen ik, terug in de slaapkamer, mijn vrouw vredig zag slapen, kon ik onmogelijk naast haar in bed kruipen.
Ik nam een fles bier uit de koelkast en zittend op een krukje aan de keukentafel vroeg ik me af of ik blij was met de goede afloop. Haatte ik mijn vrouw genoeg om haar dood te wensen? Hield ik van haar? De nachtelijke stilte was overweldigend.
Het kookboek lag nog open bij het recept voor brood. ‘Doe de bloem in een kom, maak in 't midden 'n kuiltje en giet daarin de gist die in lauw water en suiker gebroken is.’ Gist! Hoe zou gist eruitzien? Ik zocht in de keukenkastjes en vond een potje ‘gedroogde gist’. Ik strooide er wat van in een bakje, water erbij en... suiker? Vooruit, ook suiker. Na een kwartiertje schuimde de derrie. Lekker rook het niet. Ik zocht een schaal, deed daarin een pak bloem - ‘1 kg’ meldde het recept - maakte een kuiltje in het midden en mengde de boel dooreen. Het werd een klonterige troep waarvan ik me niet kon voorstellen dat het ooit iets eetbaars zou opleveren, maar een blik in het kookboek leerde dat er ‘met beetjes’ water of melk moest worden toegevoegd. Melk was er niet. Dan maar water. ‘... tot men een veerkrachtig deeg krijgt.’ Ik roerde met een pollepel in de smurrie en voegde af en toe wat water toe, maar het bleef een klonterige massa.
Natuurlijk, besefte ik plotseling, de bakker doet het met zijn handen. En inderdaad, nadat ik een tijdje met de handen had gekneed en nog wat water had toegevoegd, ontstond een prachtig veerkrachtige bol die ik op een plank verder bewerkte.
Ik deed de massa terug in de schaal, een theedoek erover - precies volgens het recept - en ging aan de tafel zitten wachten. In ongeveer een uur diende de massa verdubbeld te zijn.
Zonder onverhoedse bewegingen te maken, en zonder het geringste geluid, opende en sloot ik de koelkast en sprak een volle fles jenever aan. Ik dronk in doodse stilte en liet het deeg rijzen.
Na een uur en vijf glaasjes was het deeg inderdaad in omvang verdubbeld. Opnieuw moest er gekneed worden en daarna deed ik de boel in een bakvorm die ik na lang zoeken vond - het ligt zo voor de hand, maar kom er maar eens op - in een lade onderin het fornuis. Weer een uur later en meer dan de halve fles leeg, was zoals voorgeschreven andermaal een verdubbeling opgetreden en kon het brood de oven in.
Zie je wel, er is niks aan, dacht ik, mijn vrouw bakt altijd expres van die keiharde knuppels.
Een heerlijke broodgeur begon uit de oven op te stijgen terwijl de bodem van de fles in zicht kwam, en ik had nog net de geest om de oven uit te zetten en het brood op een rooster te leggen alvorens op de kruk in een onrustige slaap weg te zinken.
Nog nooit heb ik mijn vrouw zo lief zien glimlachen als toen ik vanochtend, voor haar, op bed, het brood sneed.
‘Hmm, wat ruikt dat heerlijk,’ zei ze. ‘Ik heb geloof ik wat ongemakkelijk geslapen vannacht, maar zo'n kostelijk begin van een nieuwe dag maakt het meer dan goed! Waar komt dat heerlijke brood vandaan?’
‘Eet nu maar lekker, schat,’ zei ik, ‘dan praten we straks wel verder. Ik hou van je.’
Ik hou echt van haar, maar ben een beetje bang voor haar reactie als ik vertel dat ík het brood heb gebakken.
Misschien is er werkelijk absolute stilte nodig voor het bakken van een brood.