weet niet wat dat betekent, want ik ken de structurele wanden van de hersenen niet. Maar wel is duidelijk dat het brein, behalve dat het weet heeft van die lichtflits, ook nog weet heeft van dat weet-hebben. En dat is precies onze definitie van het bewustzijn.
De tweede opgeslagen boodschap is niet: ‘Er viel een lichtflits in het linkeroog’, maar: ‘Ik registreerde een lichtflits, ik zag een lichtflits.’ Die mens hoeft geen Descartes te heten om te concluderen: ‘Ik besta!’ en misschien te denken: ‘Die knal was onaangenaam, maar ik weet tenminste dat ik wel degelijk kan horen, ik ben nog volop in leven,’ wellicht zelfs: ‘Ik wil uit deze gevangenschap!’
In dit versimpelde geval, van de ene impuls in het verder doodstille brein, kunnen we, naast de verstoring veroorzaakt door de flits van buiten, helder nog een tweede patroon in de hersenen opmerken: een interferentie van de zich voortplantende boodschap met zichzelf wanneer hij ten tweede male langs dezelfde plek komt. Die interferentie kan geconstateerd worden. Anders gezegd: de hersenen zien behalve de oorspronkelijke zintuigboodschap nog een tweede ding: namelijk dát zij het zien. Maar dat is het bewustzijn.
Hiervoor is dus niets anders nodig dan aan te nemen dat een boodschap, ook nadat zijn inhoud netjes in het geheugen is opgeborgen, nog een tijdje de rust blijft verstoren. En je moet aannemen dat zenuwcellen behalve de primaire boodschap ook de secundaire boodschap kunnen opvangen en interpreteren. Zoals de hersenen de toestand van je keel en mond kennen met alle subtiele spierbewegingen en vormveranderingen die voor spraak nodig zijn, zo kunnen de hersenen ook nauwkeurig de toestand van de hersenen kennen. Er zit in de hersenen een ingebouwde spiegel - niet noodzakelijk in het deel dat de twee hersenhelften verbindt-waarmee de hersenen naar zichzelf kijken, zoals een fotograaf zichzelf met zijn fototoestel in een spiegel fotografeert.
Dreigt niet het gevaar dat de steeds weer herhaalde spiegeling de hersenpan doet overkoken? Dat onder elke schildpad weer een schildpad moet komen te staan? Nee, want de golven dempen uit. Denk aan de twee spiegels bij de kapper, die tegenover elkaar, parallel met elkaar staan. Wie daartussen zit, of fotografeert, hoeft niet bang te zijn voor een echte val in de afgrond. Afhankelijk van lichtsterkte, spiegelkwaliteit en ogen, zie je jezelf negen, tien, elf keer en daarna is er nog slechts een lichte, vage omtrek van de limiet. Zo is het, mits de hersens goed zijn afgesteld, bij ons ook. Alleen in pathologische gevallen kan de interferentie tot een doorslaan van de stoppen leiden.
Hersenen is een meervoud - Wat aan de mens direct opvalt is zijn symmetrie. Twee benen, twee armen, twee ogen, twee oren. De dingen waar we er een van hebben zitten in het midden (en zijn dan vaak op zich weer symmetrisch: de mond, de neus, het geslacht) of ze liggen verborgen in het lichaam (het hart, zelf ook symmetrisch).
Waartoe deze verdubbeling?
Natuurlijk fungeert het tweede exemplaar als reserve. Wie een oog of oor moet missen, heeft tenminste het andere nog. Maar wat de lichaamsdelen betreft is 1 + 1 meer dan 2. Twee ogen kunnen, door de afstand ertussen die een klein verschil in beeld veroorzaakt, de afstand van het oog tot een voorwerp bepalen. Oren doen iets dergelijks om de richting van een geluid te bepalen. Met twee handen kun je klappen, je kunt er grote voorwerpen mee vasthouden, en in een touw klimmen, waarbij elke hand beurtelings zich vastklemt en hoger reikt.
Bij de benen van de mens is het voordeel van twee het duidelijkst: je loopt door één samenwerking tussen je twee benen, waarvan er een op de grond staat en de andere naar voren wordt gestoken zodat hij het lichaam in zijn val naar voren opvangt. De armen zwaaien er nog bij voor het evenwicht - of simpelweg als overblijfsel uit de tijd dat we op vier poten liepen. Wie één been moet missen, loopt niet half zo hard als een tweebenige; hij loopt helemaal niet, tenzij een stok, die door de armen bestuurd wordt, als surrogaatbeen optreedt.
Men kan in de hersenen vrij precies de plekken aanduiden waar de zenuwuiteinden van elk been, elke knie, elke enkel op uitmonden. We weten ook dat vanuit het linkerhersendeel de rechterhelft van het lichaam wordt bestuurd en andersom. Maar ik heb nog nooit gehoord waar de loopbesturing zit die elk van de benen beurtelings als spil en als voorwaartse steun benut. Wij zijn pas laat in onze carrière op onze achterpoten gaan lopen. Lopen moet je als klein kind leren zoals je moet leren fietsen. Het is onwaarschijnlijk dat het lopen al in onze genen zit, of voorge-