Beste Redactie,
door F.A. Muller
Zonder omwegen deel ik u mee, niet zonder spijt, dat ik de eer afsla te mogen bijdragen aan uw aanstaande jubileumnummer. Bij uw vraag naar een herinnering aan Hollands Maandblad, wil mij niets te binnen schieten wat de moeite van het opschrijven waard is, laat staan onder de ogen van derden te brengen.
Wanneer ik aan Hollands Maandblad denk, dan denk ik nog steeds aan wijlen K.L. Poll. Maar ik wil niet de suggestie wekken dat ik ‘Bert Poll’ gekend heb, want dat is niet het geval - zelfs op zijn begrafenis heb ik jaren geleden verstek laten gaan. Net zoals ik altijd verstek laat gaan op die Hollands Maandblad-bijeenkomsten waar u mij al dertien jaar lang voor uitnodigt.
Om nog even terug te komen op Poll: ik heb hem echter wel ontmoet, meerdere malen zelfs - in tegenstelling tot u allemaal. Vooral de eerste ontmoeting met Poll staat in mijn geheugen gebeiteld.
Omdat al mijn vrienden in Hollands Maandblad hadden gestaan (George Boellaard, Henkes & Bindervoet, Ole Bouman), stuurde ook ik iets op, een lang schotschrift tegen dat New Age-weekdier Fritjof Capra, dat de schone fysika had beslijmd met slierten onzin. Werd gepubliceerd in twee delen (1987). Later stuurde ik een dik typoscript op, getiteld: ‘De Literaire Oorlog. Over vals en echt in de polemiek’, dat uiteindelijk ook in twee delen zou verschijnen (1989). Naar aanleiding daarvan nodigde Poll mij uit in de Paleisstraat, waar hij zitting had als bedenker & opperhoofd van het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad.
Het was op een midweekse ochtend, eind jaren tachtig.
‘De heer Muller? Bert Poll.’
‘Frederik Archibald Muller. Fred.’
‘Loop even mee, Fred.’
‘O.K., Ko.’
Ik glimlachte en dacht dat Poll ook glimlachte.
We liepen door een lelijk nieuwbouwkantoor. In een openstaand kamertje herkende ik H.J.A. Hofland, met geruite sloffen aan en heel erg ongekamd haar. (Poll zag er keurig uit.) Die woont natuurlijk in dat kamertje, dacht ik, waar hij zijn dagelijkse portie kranten & tijdschriften uit de gehele wereld zit op te eten. Poll ging achter zijn bureau zitten en ik ervoor. Hij pakte quasi-willekeurig een brief, quasi-las de brief en keek toen quasi-niet naar mij.
‘Afkomstig van een Vlaamse dichter. Zopas ontvangen.’
Hij wapperde met een envelop. Fijn zeg, dacht ik, wat heb ik daarmee te schaften? Polltaal schoot door mijn hoofd (ik had me degelijk voorbereid: ikkerig, alles-woorden, het gevoel van ook, beeldprak, literatuur = voorbeeldig taalgebruik, grote W-woorden, acteurspoëzie, alkunde, hardhorende zuigelingen, leestoerist, de meeste Nederlandse auteurs weten te weinig, kleinspraak, denkman, maken is breken, gepopper, klinkklank).
Het Vlaamse epistel bleek zo'n manifest te zijn in de trant van: Alles Moet Anders En Wel Onmiddellijk! Misschien werd Poll uitgenodigd zitting te nemen in het Commitee der Revolutionairen. Poll was vol begrip voor de Vlaamse dichter. Hij wist dat zulke acties onvermijdelijk stuk lopen op de werkelijkheid. Vervelend dat nu hij de rol van de werkelijkheid op zich moest nemen. Ineens wendde hij zich direct tot mij: