Bezeten amateurs
door Beatrijs Ritsema
Het eerste wat me te binnen schiet bij het onderwerp ‘literaire tijdschriften’ is Propria Cures. Dit is misschien een rare associatie. PC is niet eens een tijdschrift, maar een voddig blaadje en bovendien niet literair. Subsidie krijgen ze niet, hoewel dat in de jaren zeventig en tachtig wel het geval was. Sinds de stopzetting daarvan leidt het blaadje een nog marginaler bestaan, geteisterd naar het schijnt door een gedurig achteruit kachelend abonnee-bestand en moeizaam overeind gehouden door de giften van oud-redacteuren.
Alles heeft z'n stervensuur, dus ook PC zal er op een gegeven moment aan moeten geloven. Het heeft geen zin een niet meer levensvatbaar blaadje in stand te houden om redenen van nostalgie. Wat voor maatstaven je dan wel zou moeten aanleggen weet ik ook niet. Subsidie geven/ krijgen is geen prettig onderwerp. Het geeft afhankelijkheid, dankbaarheid, onzekerheid over prestaties, gesteggel over criteria, in te vullen formulieren, toetsingscommissies, allemaal zaken waar schrijvers of redacteuren liever niets mee te maken hebben.
Literaire tijdschriften en studentenblaadjes à la PC zouden self supporting moeten zijn. De wereld zou zo in elkaar moeten zitten dat mensen in de boekwinkel vragen of de nieuwe Gids al uit is. En als ze abonnee zijn van De Revisor, dan moeten ze de envelop haastig openscheuren omdat ze zo benieuwd zijn naar wat er deze keer weer in staat. Maar zo ligt het niet. Bij meedogenloze toepassing van het marktmechanisme zou er geen enkel literair tijdschrift meer bestaan. Zo'n culturele verarming van het literaire landschap is nog vervelender dan overheidsondersteuning, dus in vredesnaam: vort met die subsidie. Uiteindelijk gaat het toch maar om bedragen van niks.
Behalve dan voor PC en voor Hollands Maandblad. Het is wel grappig dat precies de twee bladen waar ik in die sector affiniteit mee heb, buiten de subsidiestroom vallen. Dat heeft met de inhoud te maken. PC is te platvloers en in Hollands Maandblad staan te veel stukken van journalisten (te weinig literatuur met andere woorden). Dat PC geen subsidie krijgt lijkt me terecht. Toen ik zelf in de redactie zat (bijna twintig jaar geleden) vond ik die subsidie tamelijk gênant, ook al ging het om slechts tienduizend gulden. Het is niet passend voor een blaadje dat zich sinds jaar en dag toelegt op het trappen tegen het literaire establishment. En waar verder heel veel studentikoze ongein in staat. Dat moet zichzelf verkopen, anders is het blijkbaar niet leuk genoeg.
Persoonlijk ben ik van mening dat PC nooit verloren mag gaan. Maar dat is alleen omdat ik in de redactie heb gezeten. Als ik het blaadje nu doorkijk, vind ik er niet zo veel aan. Veel botte seks en overspannen woede. Ik word er koud noch warm van. Maar ja, van PC is bekend dat het niveau met het jaar slechter wordt. Over PC behoor je hoofdschuddend te mompelen dat ‘het vroeger toch wel veel beter was’. Of dat waar is doet niet ter zake en kan ook niet worden uitgezocht. De kreet ‘elk jaar slechter’ werkt als een geuzen-motto, waarmee elke redactie zich kan indekken tegen kritiek. Dat deden wij twintig jaar geleden ook. Waarom zou PC moeten blijven bestaan? Omdat ik me herinner hoe ik als student toevallig tegen dat blaadje opliep, een abonnement nam en er onmiddellijk aan verslingerd raakte. Elk stuk was ofwel om te lachen ofwel bevatte de een of andere heldere gedachte en vaak was alletwee het geval. Maar de belangrijkste reden waarom het mij aansprak was dat ik me kon voorstellen dat ik ook zulk soort stukjes zou kunnen schrijven. Eventueel, als ik er mijn best voor deed. Bij geen enkel ander tijdschrift was de gedachte dat ik er iets voor zou kunnen schrijven ooit bij me opgekomen. Om essays te schrijven had je deskundigheid nodig en voor verhalend proza verbeeldingskracht, en over geen van beide beschikte ik. Maar voor PC gold dat niet. Daar lag het allemaal wat eenvoudiger. Een blad voor volstrekte dilettanten.
Dat gedreven amateurisme herkende ik later bij Hollands Maandblad en dan vooral in de persoon van K.L. Poll. De heer Poll had een onberispelijk voorkomen en een flonkerende eruditie. Tegelijk had hij een brede acceptatie van het laagbij-de-grondse en een subversief gevoel voor hu-