In 1969 abonneerde ik mij opnieuw, omdat ik gemerkt had dat ik toch vaak losse nummers kocht, vooral vanwege de manier waarop geschreven werd over de verdwazing die in die tijd heerste aan de Nederlandse universiteiten. In 1971 waagde ik het voor het eerst zelf een artikel in te sturen waarin ik de strijd aanbond met de tijdgeest, ‘De crisis van het reformisme’.
Tot mijn verrassing plaatste Poll het als openingsartikel van het oktobernummer. Dat was ook daarom een mooi resultaat, omdat de twee nummers daarvoor waren geopend door achtereenvolgens Den Uyl en Daalder. Als ik het artikel nu teruglees, ben ik over de stijl weinig tevreden, maar sta ik nog geheel achter de inhoud. Eén keer in mijn leven heb ik Den Uyl persoonlijk ontmoet, en hij bleek mijn artikel te kennen, en het met instemming gelezen te hebben.
Voor die tijd had ik geschreven in een piepklein studentenblaadje, luisterend naar de merkwaardige naam Drupelsteen. Mederedacteuren waren onder meer Jan van de Craats, die later nog veel over wiskundige onderwerpen geschreven heeft in NRC Handelsblad, en Maarten 't Hart. Het blad was een uitgave van de vereniging Socrates waaraan Maarten in zijn verhaal ‘De convocaten’ in Hollands Maandblad van augustus/ september 1983 een wat onvolledige beschouwing heeft gewijd. Drupelsteen kwam in zijn relaas niet voor, evenmin als het feit dat Maarten zijn vrouw Hanneke in die vereniging had leren kennen. Toen Het roer kan nog zesmaal om verscheen, waarin De convocaten was opgenomen, werd dat boek tot mijn verdriet algemeen als non-fictie aangemerkt.
Het artikel van 1971 was het eerste uit een reeks artikelen over politiek die ik sindsdien in Hollands Maandblad heb gepubliceerd, soms op verzoek van Bert Poll, soms op eigen initiatief. Ik wijdde mij ook aan de actieve politiek, als gemeenteraadslid en daarna wethouder in Leiden. Het maakte dat na 1978 mijn artikelenstroom wat opdroogde, maar in 1983 besloot ik de draad opnieuw op te pakken, met een reflectie op mijn toenmalige functie onder de titel ‘Het nut van wethouders’. Ik gaf daarin een visie op de relatie tussen bestuurders en ambtenaren die mij niet door iedereen in dank werd afgenomen, en die later ook ten grondslag zou komen te liggen aan mijn gedwongen aftreden. Maar het zou ook de sleutel blijken tot wat ik daarna ging doen.
‘Het nut van wethouders’ was aanleiding om mij uit te nodigen columns te gaan schrijven in het blad van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Het was typisch een verenigingsorgaan; twee jaar later wilde men een column van mij niet plaatsen omdat die zou leiden tot ‘een storm van protest van godsdienstig gemeentelijk Nederland’. Het stuk bleek wel welkom in het onafhankelijke blad Binnenlands Bestuur, waar ik sindsdien een van de vaste columnisten ben. Die columns lokten allerlei andere schrijfopdrachten uit, zoals mijn medewerking aan Intermediair.
Zo ben ik na mijn werk als chemicus en mijn wethouderschap bezig met mijn derde carrière, als publicist. In een publicatie van de Wiardi Beekman Stichting werd ik zelfs als ‘erkend publicist’ aangeduid, wie kan mij dat nazeggen. Op mijn weg naar die derde carrière heeft Hollands Maandblad een essentiële rol gespeeld, zowel door de voorbeelden als door de gelegenheid om te publiceren die het mij gegeven heeft.
Paul Bordewijk schrijft voor Binnenlands Bestuur en Intermediair.