Geen spoor van kwaadheid
door K. van het Reve†
In de jaren zestig vormden Dick Hillenius en ik samen een soort van adviesredactie van het Hollands Maandblad. We waren geen echte redacteuren. We hadden niet het recht iets af te wijzen of op te nemen. Dat was ons geloof ik wel aangeboden, maar dat wilden wij geen van beiden. We gaven alleen terechtwijzingen aan de redacteur. Daartoe kwamen wij één keer per maand bijeen, beurtelings bij de redacteur, bij Dick of bij mij. De bedoeling was, dat op die bijeenkomsten de voor het volgend nummer beschikbare stukken werden doorgezien en beoordeeld. Daar kwam weinig van terecht, want op de dag dat we bijeenkwamen waren de stukken die tenslotte in het maandblad zouden komen nog niet gearriveerd. ‘Brandt Corstius heeft een stuk beloofd,’ zei Bert dan. ‘Er is een stuk onderweg van Pen, en verder komen er nog gedichten van Vroman.’ De grote stapel kopij die Bert ons op die bijeenkomsten voorlegde bestond voornamelijk uit stukken waarvan eigenlijk al bij voorbaat vaststond dat ze niet geplaatst zouden worden.
Ik denk dat het zo wel altijd zal gaan bij een tijdschrift. Er zijn een aantal plaatsbare stukken, maar dat zijn er niet genoeg om het nummer vol te krijgen. De overgebleven ruimte moet worden gevuld met een keuze uit de minder plaatsbare stukken. Over die keuze werd getwist. Stukken waar wij weinig aan vonden wilde Bert opnemen. Wij ontrieden hem dat ten sterkste, maar wij hadden makkelijk praten. Op ons drukte niet de taak dat blad iedere maand weer vol te krijgen.
De meeste tijd spraken we trouwens niet over die ter tafel liggende stukken, maar over andere dingen, ik weet niet meer welke. Ik heb een keer een hele vergadering op de band opgenomen. Dat bandje moet ergens zijn, maar waar.
Fragment uit het In Memoriam voor Dick Hillenius, Hollands Maandblad mei/juni 1987.