Sheila! Sheila!!
door Jan Wijnen
Nadat we een tijdje hebben nagedacht zeg ik: ‘Kofi, ik weet niets. “Redding?”’
Ik zeg: ‘“Redding?” Ik weet niets anders te bedenken dan “Otis”, Otis die dood is weet je wel, en “uw geloof heeft u gered” en zo. En “de reddende engel”.’
Maar ik zie hoe Kofi's ogen beginnen te schitteren en hij zegt: ‘Danny, geef mij jouw woord. Mag ik jouw woord, Danny, want daar schiet me wat te binnen. En ik weet niks te vertellen over het mijne.’
Ik zeg: ‘Kofi, dat vinden ze nooit goed, de praeses niet, en de abactis niet, want ieder moet woekeren met zijn eigen woord.’
Kofi zegt: ‘Dat is een Surinaams gezegde, zeker, uit jullie eigen bijbel, maar weet je wat, Danny, ze kennen ons toch niet uit elkaar want we zijn allebei zwart.’
En ik denk even na en ik zeg: ‘Okay, dat is zo.’
Kofi komt uit Ghana en hij kan het weten, hij is al jaren in Nederland. Elk jaar wordt hij op het boekenbal toegelaten hoewel hij geen woord geschreven heeft, nooit, hij komt uit een vertelcultuur, weet je, maar hij zegt: ‘Ze zijn doodsbang jongen, om te discrimineren, dus ze houden je heus niet tegen bij de deur.’
Het zijkamertje is benauwd. Het stinkt naar verf en linoleum. Ik ben blij als we, nadat we nog tien minuten hebben gedacht, binnengeroepen worden in de grote kamer.
In statige stoelen zitten de dispuutsleden rondom de ovale, zwaar antieke vergadertafel. Stuk voor stuk gaan ze even staan als ze worden voorgesteld. Alle gezichten zijn op ons gericht, ook die van de regenten die vanaf de muur streng op ons neerkijken. Aan de andere muur hangen zeegezichten, scheepsportretten zal ik maar zeggen. In deze kamer werden eeuwen geleden de roofreizen rond de wereld voorbereid. Maar daar kunnen deze studenten niets aan doen, ze lijken me wel aardig, hoewel, er zitten ook een paar van die ballerige types tussen.
De regen roffelt tegen de hoge ramen. Het is bijna donker en de overkant van de Herengracht is nauwelijks te zien. De praeses tikt met een houten hamer op tafel, zijn ernstige ogen gaan over onze zwarte gezichten, van de een naar de ander en hij vraagt: ‘Wie neemt het woord?’ Kofi zegt gauw: ‘Laat mij maar’, en dat is logisch want hij had mijn woord genomen. Hij gaat staan, in het licht, en steekt plompverloren van wal.
‘Redding,’ zegt hij plechtig. ‘Redding!’ Hij slaat een groot kruis, niet zomaar een groot kruis, een bijzonder groot kruis. Dan doet hij of hij nadenkt, maar hij weet allang wat hij gaat vertellen; ik heb zijn ogen zien schitteren.
‘Jullie hebben allemaal wel eens die Papoea door de stad zien lopen,’ zegt hij.
‘Die met die peniskoker?’ vraagt een van de ballen.
‘Die ja,’ zegt Kofi.
Ineens beginnen ze allemaal door elkaar te praten.
‘Nee, hoezo, nooit gezien.’
‘Die vent met die bontjas?’
‘Kunstbont.’
‘En die oorwarmers.’
‘Soms heeft hij een bot in zijn neus.’
‘Als hij weer een regressie heeft.’
Dat laatste zegt Petra. Ze heeft een stil gezicht, in de verte lijkt ze een beetje op Sheila, hoewel ze niet zwart is, natuurlijk. Sheila had ook donkerbruine ogen en zo'n