Hollands Maandblad. Jaargang 1998 (602-613)(1998)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Paul Gellings Rijeka Avonden aan zwartzijden water dat als een monster sliep. Voorlopig sliep: bij ieder woord kon wel de zee ontwaken en ons ontvoeren in haar allerdiepste mantels. We moesten weg, maar bleven praten. Kinderen waren wij, op reis als mannen. Amber toen en onverwacht de namiddag die ons met zachte hand liet gaan; gevels geel als dood augustus, een plantsoen ertussen, sprei van schaduw - groen velours. En avond weer tenslotte, halfslaap op een perron in kolendamp en stoom en suizend licht uit buizen. Laten wij hopen dat nu met de nacht een trein komt, om in te wonen. [pagina 33] [p. 33] Logement In deze straten achteraf vlotten in de diepte onder mijn balkon de scherven van een verre boulevard de avond in, terug naar hun stad van herkomst - weg. Met wagens waarin opgetast als hooi karrenvrachten warmte: alles terug en alles weg, bijeengezogen in één indigo kolk van kleine uren. Bed en raam nog even open. O, haar gezicht, haar trekken zwart als krullen, haar brede lach die als een handpalm neerdaalt uit platanen, langs gevels, en dan op verschroeide stoepen drukt... Al heb je haar weer niet ontmoet, ze is en blijft je nachtvriendin, je heimwee naar wat had beloofd te zijn, de zomer die voorbij is, onvindbaar overal. [pagina 34] [p. 34] Museum Bouwput geslagen in de hemel. Tandkas in de stad, vol zon en wolken, vol regen en bronzen liederen uit de klokkentoren: naakte zenuw naast stoïcijnse hijskraan. En in de schemer verrees dan eerst een tempelfront uit stilte, een pakhuis tegen het donker, onbegrensd als het heelal met zijn kristallen trappen. Nu staat het er: tijd en ruimteschip van Noach, in deze kuil gezonken en alleen nog aangedreven door de motor in ons hoofd. Maar die blijft onzichtbaar, snort geruisloos door, hier in het vermarmerd hart van jouw en mijn herinnering. Vorige Volgende