genviel. Zijn werkgever, een franchise-onderneming die is opgezet met geld van de vroegere regeringspartij sed, liet hem van de ene dag op de andere weten dat hij beter weg kon blijven. Nu wil hij de lokale politiek in, voor de pds van Gregor Gysi, het politieke nageslacht van de sed.
Tot voor kort dronk met mooi weer een vaste kliek van werklozen in zwart-wit gestreepte badstoffen broeken voor de deur van de mini-supermarkt pvh-Shop hun blikjes ‘Berliner Kindl’, of de borrel rechtstreeks uit de fles. De grijze schakelkast van de stoplichten die zij als bar gebruikten, staat er verlaten bij. Het kleine reisbureau in de Brunnenstrasse snakt naar klanten, de winkel met biologisch-dynamische producten overleeft met een minimale omzet. Omdat het hoekhuis op de Rosenthaler Platz waar in de jaren twintig een joodse sigarenfabriek draaide, onlangs werd afgebroken, kan de boekverkoopster voor het eerst de overkant zien. De Turkse groenteman is failliet. Hij kon de huur van vijfduizend mark per maand niet meer betalen.
Onder de grond, in het metrostation, liggen bedelende punks met ontblote bovenarmen vol tatoeages naast nerveuze labradors. Boven razen fietsers met kale hoofden op mountainbikes de Weinbergsweg af, richting centrum, de toekomst tegemoet. Bij het standbeeld van de zittende Heinrich Heine wordt gejogd.
Heine ontvluchtte zijn vaderland naar Parijs. Nu moet ook het bronzen afgietsel met de stadia van zijn leven wijken. De ddr had het beeld naar het Weinbergspark verbannen, omdat het te weinig heldhaftig zou zijn. Maar de nieuwe deelraad van Mitte vindt, dat de dichter beter bij de ‘Neue Wache’ aan Unter den Linden past, waar de elite komt en toeristen slenteren.
Wie Heinrich Heine was? Dat weet hij wel, zegt de dansende bejaarde in de balzaal van Café-Discothèque Santa Maria. Hij heeft de disco eigenhandig helpen bouwen, voegt hij eraan toe, in een tijd dat je nog veilig de straat op kon. Volksvlijt, aanpakken, was destijds het devies.
Hij zit nog strak in het Honecker-pak, heeft een pochet en gel in het haar. De slagroomtaart waarop hij trakteert, smaakt naar karton. Een blonde barjuffrouw sloft in te donkere panties, en vult de glazen met Rotkäppchen, de zoete Oost-Duitse champagne die de Wende glansrijk heeft overleefd. Ook dj Edith krijgt een flute. ‘Nu even wat Gemütlichkeit,’ zegt ze, als een kaarsrechte Derrick-imitatie haar ten dans vraagt. Uit de boxen klinkt ‘Ein Herz aus Chocolade’. Het chocolade hart doet ‘boem, boem, boem’. Op gouden hakken zweeft Edith over de terrazzovloer, de rechterarm strak naar beneden geduwd, de linker losjes zwevend in de lucht.
Achter een glas maltbier zit een eenzaam crisishoofd in de hoek, bij de deur een verloren Turkse heer met witte sokken. Alle anderen doen wat ze veertig, vijftig jaar geleden leerden: dansen. Knikjes na afloop, een bescheiden applaus. Een vrouw speelt met haar waaier. Langzaam glijden de zweetdruppels over haar kaken omlaag.
Door een spleet in het enige vrije raam zie ik buiten bouwkranen bewegingloos balanceren.
De bejaardendisco is een idylle, een vluchtheuvel. Hier overleeft de ddr, de staat die niet van boeren en arbeiders was, maar van kleinburgers.
Afgelopen zomer bezetten mopperende alcoholici, die de hereniging niet ongeschonden hadden overleefd, de bankjes in het park. Ze spogen op de joggers die heuvel op, heuvel af, hun rondjes liepen. Nu drommen hier in alle vroegte Oekraïners en Moldaviërs samen, die de nacht in goedkope slaapplaatsen hebben doorgebracht en als illegale arbeiders hun brood verdienen. In de schemering tuimelt een dronken Ier voorbij. Evenals zijn Duitse collega's is deze bouwvakker veel te duur geworden. Het liefste wil hij blijven, maar welke West-Europeaan wil nou voor vijf mark per uur werken?
Joachim, de pachter van de disco, slaakt een zucht die het midden houdt tussen droom en daad. In de jaren twintig stond hier het Walhallatheater. Na het gat van de oorlog kwam er een groothandel, een restaurant, weer later een fitnesscentrum. Zijn klandizie loopt terug. De jongeren die hem vroeger bezochten, komen er niet meer in. Hun jeugdclub werd in 1993 gesloten. Te veel lawaai, te veel ruzie, te veel vandalisme en te veel radicale leuzen.
Steeds vaker wordt geprobeerd in te breken, ook de bejaardendisco moet het ontgelden. Elke keer als het alarm afgaat, moet worden afgerekend met de politieagenten die poolshoogte komen nemen. Dat kost negentig mark per half uur. De mensen zijn bang geworden. Ze hebben minder te besteden en gaan almaar vroeger naar huis, weet Joachim, die behalve pachter tegelijk de kelner, de kok en de portier is.
Hij is een eenzame vechter op de ruïne van Mitte, het laatste stukje Heimat in de grote stad.