met subsidies te bevorderen, die functie zijn van deze externe effecten. Deze hypothese is verre van plausibel. Ik kom hierop terug wanneer ik het argument voor overheidsinterventie in de literatuur bespreek.
Het marktsysteem botst op vijandschap in grote delen van de artistieke en literaire wereld. Deze vijandschap is gebaseerd op bezwaren die zoals ik wil aantonen misvattingen over de werking van de markt weerspiegelen.
Er bestaat een wijd verspreide vrees dat het marktsysteem leidt tot commercialisering van de literatuur en een ‘vervlakking’ van de literaire productie en consumptie in de hand werkt. Is deze vrees gerechtvaardigd?
Om op deze vraag te antwoorden moeten we de inhoud van het bezwaar preciezer maken. Het bezwaar gaat uit van de idee dat in een marktsysteem de producent goederen en diensten produceert en verkoopt om zoveel mogelijk winst te maken. We kunnen de houding van de producent als ‘commercieel’ bestempelen, omdat voor hem het product niet het doel is van zijn acties. Een goed product is slechts een middel om meer winst te maken.
In de literatuur (en in de kunst in het algemeen) is het anders gesteld. Al zijn de meeste auteurs eropuit om met hun literaire producten een inkomen te verwerven, toch is dit doel ondergeschikt. Voor de schrijver is het product het ultieme doel. Zijn literaire en dus ook zijn menselijke ontplooiing vindt hij in het literaire product zelf. Wanneer we nu het marktmechanisme op de literatuur loslaten zal deze gecommercialiseerd worden. Degene die literatuur produceert zal er, in een marktsysteem, in eerste instantie op uit zijn winst te maken. Het literaire werk wordt daar een middel toe. Hieruit kan geen goede literatuur voortkomen.
Zoals gezegd, is deze opvatting sterk verspreid. Voor velen is ze vanzelfsprekend. Toch denk ik dat ze gebaseerd is op een gebrekkig inzicht in het marktsysteem.
Om te beginnen is het contrast tussen de motieven van ondernemer en kunstenaar overtrokken. Het is niet waar dat de ondernemer als enig doel heeft winst te maken en dat het product dat hij verkoopt daar een middel toe is. Vele ondernemers hebben uiteenlopende doelstellingen. Hetzelfde kan gezegd worden over de kunstenaar. Het is karikaturaal te stellen dat kunstenaars alleen bekommerd zijn om het artistieke. Velen onder hen willen ook een groot inkomen verwerven. Kunstenaars zoals Rubens en Picasso waren niet vies van geld. Het feit dat geld belangrijk was voor hen, vermindert geenszins de kwaliteit van hun kunst.
De meeste mensen hebben complexe doelstellingen. Er zijn weinig mensen voor wie alleen winstbejag telt. Tevens zijn er weinig mensen voor wie alleen de kunst telt. De meeste mensen streven vele doelstellingen na. We kunnen alleen stellen dat voor de kunstenaar het winstmotief meestal niet zo doorslaggevend zal zijn in zijn dagelijks handelen als bijvoorbeeld voor de bankier.
Het verschil in doelstellingen van de kunstenaar en van de bankier is echter irrelevant voor de hele discussie over commercialisering. Om dit duidelijk te maken nemen we het voorbeeld van het archetype van de kunstenaar voor wie de kunst alles betekent, en geld niets. Hij produceert kunst en gaat volledig op in wat hij doet. In een marktsysteem zal deze kunstenaar goed verdienen, als zijn kunstwerken erkenning vinden bij een publiek. Dit inkomen heeft hij niet actief gezocht. Het valt hem als het ware in de schoot omdat hij iets doet dat de artistieke snaar van andere mensen raakt.
Het kan natuurlijk ook anders. Vele kunstenaars zetten zich met hart en ziel in voor de kunst, en krijgen hiervoor geen of weinig beloning. De reden is dat ze geen mensen vinden die de waarde van hun kunst appreciëren. Deze minder gelukkige kunstenaars staan soms alleen in hun geloof dat zij waardevolle dingen doen. Zij zullen in een marktsysteem geen inkomen realiseren. Dit probleem leidt tot een tweede bezwaar tegen het marktsysteem.
We kennen allemaal het voorbeeld van Van Gogh, Baudelaire, Rimbaud: kunstenaars die door hun tijdgenoten miskend zijn.
Het is belangrijk in te zien dat het probleem van zulke miskende kunstenaars zeer algemeen is. Het ontstaat niet alleen in het marktsysteem. De kunstenaar wordt in gelijk welk systeem geconfronteerd met het probleem dat hij anderen moet overtuigen van het waardevolle van zijn kunst. Hij botst hier op het conservatisme van velen, die moeite hebben met het aanvaarden van nieuwe ideeën. In een marktsysteem zal hij op het conservatisme botsen van een groot deel van het publiek. In een systeem waar een staatsbureaucratie, of een commissie van deskundigen het geld uitdeelt aan kunstenaars, heeft hij hetzelfde probleem. Deze ambtenaren, deskundigen