dion, de autobaan, het viaduct, de brug, de rotonde, het pretpark, het vandalisme. Wie voelt, speurt en ruikt niet in de koopavonden de lokroep der uitstalkasten, de seksualiteit der waren, het vervoerd ondergaan in koopkracht! Maar zij is ook onzichtbaar: radio, krant en televisie richten zich niet op de massa voornoemd, maar produceren ‘en masse’, dat wil zeggen zijn gericht op de massamens die zich heeft teruggetrokken in zijn privé-sfeer en zich daar, ten onrechte, persoonlijk aangesproken voelt. Binnen kijkt de massamens elektronisch naar buiten, buiten is hij met transistor en telefoon weer binnen. Warenhuizen en winkelcentra ademen de sfeer van thuis: de aankleding, het innige licht, de zachte muziek, de spulletjes. Kortom: hij is overal en dus nergens, opgenomen in het dichte web der communicatie is hij zichzelf kwijtgeraakt. Exemplaar van een soort, kent hij geen ander zijn dan als de anderen zijn. Een enkele maal valt hij buiten deze ban, bij een plotselinge ziekte en de schrikbarende vereenzaming na het vonnis, maar ook daar waart de opvang en de begeleiding rond.
Tot de massacultuur, historisch onvermijdelijk door de greep die monsterondernemingen op het totale leven hebben, hoort de standaardisering van het bewustzijn. Hier verschijnt de esthetisering van het subject op het toneel. Dat wil zeggen, het subject dat zichzelf verhandelt als het bijzondere. Men kan het ‘verdinging’ noemen, technificering van het innerlijk, maar het is psychologie verstrikt in de tijdgeest. De onder het mom van openheid of saamhorigheid of bekentenisnood gehouden uitverkoop van het individuele zelf. Tumoren, sterfbedden, verfilmingen van agonale processen, laatste interviews, de mufste perversies, alles ligt in de aanbieding als de totale verkoopbaarheid van zichzelf, de eigen gestandaardiseerde uniekheid wordt zorgvuldig afgekamd op haar marktwaarde. Er wordt tot in het virtuoze toe gebruik gemaakt van marktmechanismen, waarin dezelfde schaamteloosheid en vijandigheid is te herkennen van de kunstindustrie.
Het produceren van waar voor de markt is uiteraard niet voldoende; ook het afzetgebied moet worden geëxploreerd en uitgediept, via een zorgvuldige differentiatie van het zo wurgend monotone en eenvormige, een pseudoverfijning middels een hiërarchie van seriekwaliteiten afgestemd op de verschillende hoogten der inkomens. Ondersteund door een continue, alom aanwezige reclame, waarvan men de dieptepsychologie niet moet onderschatten, wordt zo ook de consument geproduceerd, één die zich wrijvingsloos in het geheel voegt. Onderschat dit alles niet, hier is sprake van een geheim, een weefsel van magische krachten, raadselachtige identificaties, een fascinerend onrecht in de verdeling der goederen, een ongrijpbare, onbegrijpelijke oriëntatie en dat is het fetisjisme, de aanbidding van het zelf gemaakte, dat als zodanig evenwel niet wordt herkend. Het is een hypnose van het hoogste niveau, een glans zelfs, zij het dan een morbide. Maar één vloekpsalm is niet genoeg, te veel is er bijvoorbeeld in de kunstindustrie verdwenen: de dialectiek van moment en totaliteit, de autonomie van het bewustzijn, de vrijheid die kritiek mogelijk maakt, de persoonlijke ervaring en het gereflecteerde oordeel, het avontuur van zien, lezen en luisteren om hun onvoorspelbaarheid.
Is er dan nog hoop? Het beste antwoord hierop lijkt mij een krachtig nee. Wij leven in een maatschappij waarin de productie tot een doel in zichzelf is geworden, de van krachten bolstaande mens is in het sacrale van de waar gesijpeld, de steriele overmacht van steeds hetzelfde en het geloof dat alles hebben niet genoeg is. Een absolutum is de dynamiek van een ongebreideld doen, een ononderbroken baren van onverzadigbaarheid dat als gezond en voor de eeuwigheid geldend aan het begrip natuur is toegevoegd. Niet het verslappen in welvaart is te vrezen maar de blinde woede van het maken, vermomd als behorend tot de alnatuur der collectiviteit. In dit geheel is de ontwikkelde individualiteit een bezienswaardigheid geworden en bij tijden een handig alibi. Dit is de tijd van de pseudo-individuen, van sterren, iconen, bekende landgenoten, de amorf en immer bereidliggende hysterische bewondering van helden, hermetische cercles tot en met de kleurrijke onderlaag der zonderlingen, van hen die kastelen bouwen uit lucifers, alleen maar slootwater drinken, vast in kabouters geloven of communiceren met de planeet Or. Het huidige individu is een product voor de markt, monument van tot niets verplichtende ideeën, -ismen en stijlen. Het kost moeite die eenling te ontwaren waaraan nog een spoor van humaniteit kleeft, in een samenleving die de mens privé omkapselt, niet zozeer om hem te breken alswel breekt. Conclusie kan hier zijn: massa is algemene geldigheid als dwang, individualiteit daarentegen is het moment van distantie, van autonomie en daarmee van kritiek, met andere woorden de algemene geldigheid als vrijheid.