[612]
Deze maand
Nederland heeft geen grote literaire en intellectuele traditie. Dat is geen schande, en ook geen reden om te doen alsof de zaken anders liggen. Helaas gebeurt juist dat te regelmatig om nog toeval te zijn. Zo stijgt tegenwoordig al gauw een geur van lichte hysterie op zodra het over literatuur gaat. Het lijkt alsof wij - kooplieden en dominees - ons gebrek aan cultureel zelfvertrouwen manmoedig proberen te overschreeuwen. Daartoe reiken we veel en duurbetaalde literaire prijzen uit, celebreren we kleine boekjes met lange recensies, verblijden chique stichtingen schrijvers met giften opdat zij altoos schrijver kunnen blijven, en koesteren we in het algemeen een ernstige eerbied - ja, ware devotie - jegens literaire uitingen.
Het is blijkbaar niet voldoende dat we deze eeuw al een handvol begiftigde auteurs hebben gehad, die een handvol memorabele boeken schreven. We willen meer - steeds meer. Ieder jaar, neen, iedere week hongert men thans naar een nieuw meesterwerk en een nieuwe maître à écrire. Geen wonder dat er zovele worden ontdekt, never mind het ploeterend proza, de zwoegende zinnen, de krakende constructies en de zielloze stijlbloempjes. Geen wonder ook dat in ons land een miljoen mensen zelf schrijver willen worden - en elk cultureel tijdschrift weet dat hun pen veeleer neigt naar poëzie en literair proza dan naar het genre dat in het Engels non-fiction heet, dat in Duitsland verschijnt in Sachbücher, en dat de Fransen essai noemen. Het Nederlands kent geen woord voor deze schrijverij, die steunt op argumenten in plaats van fantasie, en dit tekent de plaats ervan in ons geestesleven. Dat iemand met heldere zinnen een begrijpelijk betoog kan schrijven, is bij ons geen vanzelfsprekendheid - niet onder kooplieden en dominees, en ook niet onder schrijvers.
Des te meer aardigheid scheppen wij erin hier in Hollands Maandblad enkele bijdragen te publiceren waarin culturele oerkrachten, het geld en de literatuur, de rekenarij en de schrijverij, de kassa en de kunst samenkomen - of althans met een mengeling van eerbied en wantrouwen elkander de maat nemen. Over ‘Waarde en prijs van literatuur’ werd onlangs gesproken aan de Universiteit van Groningen, en wij presenteren hier de bijdragen van Arjo Klamer, Willem Brakman, Paul de Grauwe en Jan Pen, die voor ons blad door hen werden heroverwogen en herschreven.
Denk niet licht over dit onderwerp. Het gaat niet over het feit dat een futiele fjordenroman het populairste literaire boek onder Nederlandse lezers blijkt. En het gaat ook niet over het feit dat economen - vertegenwoordigers van wat Thomas Carlyle ‘die lugubere wetenschap’ noemde - slechts achteraf de waarheid kunnen voorspellen. Er staat hier meer op het spel: de vraag naar de waarde en prijs van literatuur gaat over de onoplosbare innerlijke spanning in de moderne samenleving.
Ik bedoel dat geletterdheid duur betaald wordt - evenals het gemis daaraan. Hoop en vrees, angst en twijfels, individuele smaak en collectief verlangen naar een universele cultuur - ze zijn alle vruchten van dezelfde geseculariseerde stam, die wij nooit meer voor de zekerheid van bijgeloof en andere religies willen ruilen. En deze vruchten maken nergens zulke goede prijzen als op de literaire markt.
Schrijvers schrijven voor de eeuwigheid, lezers lezen voor tijdelijke verlossing, en economen kijken hoofdschuddend toe. Wij denken trouwens dat het misschien wel andersom is. Ddzakelijk om een levendig literair klimaat veilig te stellen.