schrijvers zijn van mening dat dat altijd vermeden moet worden. Soms zie je ze heel duidelijk om het te vermijden woord heenzeilen, zodat het bijna komisch wordt, en afleidt. Wanneer een herhaling van hetzelfde woord onbedoeld is, draagt het bij tot een onbedoelde verwarring. Bijvoorbeeld (eerste bladzij van Strindbergs Aan open zee, in de Nederlandse vertaling):
Aan het roer zat de tolcommies van de Oosterscheren, een reus van een man met een zwarte, lange, volle baard, die zo nu en dan een blik leek te wisselen met zijn twee ondergeschikten die voorin zaten, en van wie de een de klauwboom bediende die het grote razeil in de wind hield.
Drie keer achter elkaar ‘die’, onbedoeld - dat maakt de lezing onrustig. Maar worden woorden met opzet herhaald, dan werkt dat versterkend. Deze herhaling krijgt licht iets pathetisch, en daarom moet je ervoor bij de poëzie zijn en in het bijzonder de romantische poëzie (Bijvoorbeeld Gossaerts De Moeder: ‘sprak geen vervloeking... sprak geen vervloeking.’ ‘Vond gene tranen, voor zoveel vreugde geen tranen meer.’ Of het Lied van de pelgrim: ‘Waarheen, pelgrim, waarheen gaat gij.)
In het proza moet men het hebben niet van letterlijke herhaling, maar van synoniemen. Synoniemen kunnen elkaar versterken. Bij Vestdijk (Gestalten tegenover mij, over Ter Braak) las ik een mooi voorbeeld dat me altijd is bijgebleven en als ik schrijf vaak in mijn formuleringen meespeelt:
...was ik toen zo dom en plomp hem losweg te vragen, of hij in zijn bloeiende jaren óók wel eens in Kalverstraat en omgeving een meisje had aangesproken. Hij bevroor. Hij zei geen stom woord meer. Zwijgend wandelden wij naast elkaar voort en ik...
Die laatste drie zinnetjes - dit driewerf zwijgen. Ik weet niet wat er nu zo sterk aan is, aan deze constructie. De natuurlijke verteltoon misschien.
Ja, ‘misschien’. Want met de natuurlijke verteltoon moet een schrijver reuze oppassen. Zet die woorden maar tussen aanhalingstekens. Menig verhaal is aan ‘de natuurlijke verteltoon’ te gronde gegaan.
Vaak heeft een schrijver niet door waar zijn zwakheden liggen. Het heeft bij mij jaren geduurd voordat ik doorhad dat ik teveel voegwoorden gebruikte. Veel zinnen begonnen onnodig met ‘en’, met ‘dus’, met ‘maar’, met ‘echter’. Als je erin slaagt deze woorden weg te laten, heb je een beter stuk geschreven. Evenzo moet je leren de voortgang in de tijd te suggereren door de handelingen en niet door tijdsaanduidingen als ‘intussen’, ‘vervolgens’ of ‘plotseling’. Ze kenmerken de amateur. Evenals (in beschouwend proza): ‘interessant’, ‘belangrijk’, ‘essentieel’.
Mag een schrijver clichés gebruiken? Clichés zijn platgetreden denkpaden, zullen niet gauw verrassen. Maar als een cliché verrast: grijp je kans. Zinsneden als ‘trok de stoute schoenen aan’, of ‘huilde tranen met tuiten’, of ‘zei geen stom woord meer’ - soms (hebben we gezien) is zo'n vaste uitdrukking erg effectief.
Vaste uitdrukkingen ombuigen naar eigen inzicht - ook aan te bevelen. Zoals:
Die vlieger ging op. (Paul Hendrix in zijn Deterding-biografie.)
Of:
Niettemin is er een integratie [in de wiskunde] waar de natuurkunde niet aan kan, en misschien ook niet aan zou willen tippen. (N.G. de Bruijn in zijn afscheidsrede.)
Zulke vondsten laten zien hoe wendbaar een taal kan zijn, bij monde van zulke lenige auteurs, zelfs als het geen literatoren zijn.
Wie schrijft wordt voortdurend bestormd door ideeën, woorden, flarden van zinnen, flarden van gedachten, nieuwe ideeën. Is hij een onbesuisd schrijver, een die niet bezint eer hij begint, dan zal hij die gedachten en zinsnedes aan elkaar knopen - één voor één, want schrijven is zoals we al weten een lineair gebeuren, je kunt nu eenmaal niet twee woorden tegelijk opschrijven - om tot de ontdekking te komen dat hij aan het eind van zijn volzin een paar woorden overhoudt, hij heeft inderhaast zijn overhemd verkeerd geknoopt. Een treffend voorbeeld van zo'n zin las ik 's in de krant:
Wat doen wij daar toch tussen de wilden, vroeg zich in 1897 een merkwaardige Schotse edelman, Cunningham Graham, een van Joseph Conrads intiemste vrienden, af.
Deze zin staat, zegt mijn gevoel, precies verkeerd om. Wie een lange zin in zijn hoofd voelt bewegen, kan het beste beginnen met het laatste woord, het is namelijk het laatste woord dat de meeste indruk maakt. Je wilt dat die zin met dat woord eindigt. De toon is gezet, nu de woorden nog - denk ik dan.
Passen en meten. Het is ook chique om niet met de tijd mee te gaan: wat later gebeurt eerder