kunstig assortiment waarin elke sigaar apart omzwachteld is, heb ik bewaard als erfstuk voor komende generaties.
Mijn vader was achtereenvolgens dominee in Dedemsvaart, Rotterdam-Feyenoord en Scheveningen. In juni 1944 aanvaardde hij het beroep naar Rotterdam, maar er kon geen woning voor ons gevonden worden. Pas na de bevrijding was het mogelijk te verhuizen. Er is veel interessante correspondentie uit die wachttijd. Eén ouderling was speciaal belast met de inrichting van de toekomstige pastorie. Op 16 augustus 1944 bericht hij mijn vader: ‘Wij kunnen van de kerkvoogd Vreeken nog een gebruikt scheepsbad krijgen, wat zeer goed bruikbaar moet zijn, doch niet zo fraai is als een nieuw bad. Voor een gascomfoor zijn wij nog bezig, doch dat komt wel’. Een ander schrijft hem op 18 december 1944: ‘Eerst mag ik u wel gelukwensen, dat het u niet gelukt is reeds naar Feyenoord te komen. Want werkelijk heerst hier nu voor velen hongersnood. Als ik u vertel dat er om aardappel schillen getwist wordt om die te koken - niet voor varkensvoer maar voor menseneten -, dan begrijpt u hoe erg het is.’ Dezelfde briefschrijver vertelt dat je nog wel eten over de post kunt sturen, maar alleen per brief met een maximum gewicht van twee kilo. Grotere postpakketten worden niet meer aangenomen. ‘Nu is mijn vraag, omdat ik vermoed dat er in uw omgeving nog graan of peulvruchten te krijgen zijn (wellicht ook vet) of u ons ook niet nu en dan zo'n brief van hooguit twee kilo zoudt willen zenden.’ Wie heeft in godsnaam verordonneerd dat postpakketten - in de hongerwinter - niet in behandeling genomen worden, vraag je je af. De bureaucratie zit van nature zo beroerd in elkaar, dat het me niet zou verbazen, als het een onafgedwongen maatregel van de posterijen zelf was.
In 1951 hield mijn vader wekelijks een voordracht voor de ncrv radio over het thema ‘Mensen op de achtergrond’. Er is een stapeltje brieven bewaard gebleven met commentaar, weerwoord en navraag van luisteraars. De burgemeester van Kampen schrijft mijn vader op 12 mei, ‘Met mijn gezin luisterde ik zoëven naar uw radio-voordracht. Het is mij een behoefte u te zeggen, dat wij er allen van genoten hebben. We besloten het voortaan zo te regelen, dat wij de avondmaaltijd beëindigen met het horen van uw lezing over “Mensen op de achtergrond”. Moge God uw arbeid zegenen. Uw gereformeerde broeder in Christus.’
Er zijn verschillende brieven en postkaarten van een radeloze dame uit België, die niet alleen haar naam en adres verbergt, maar ook voortdurend wisselt van poste restante. Eerst Pelikaanstraat, dan Jezusstraat en ten slotte Groenmarkt, alle te Antwerpen. Er is een kaartje bij gericht aan Mijnheer de Postoverste te Scheveningen, dat zij een kennelijk onbestelbare brief terug wil. Een ander kaartje is gericht aan Radio-uitzending Hilversum voor dominee van Goorden, waarin zij melding maakt dat zij een glimp opving van mijn vaders antwoord. ‘Toen ik ging horen of er een brief voor mij aangekomen was, lag er een brief voor Mr. E... en ik kreeg hem niet omdat ik Mejuffer E. ben. Ik had beleefdheidshalve niet aangeduid mejuffer te zijn en zie welke gevolgen dat bijgebracht heeft. Het ware mij aangenaam een nieuwe brief te mogen ontvangen’. Er zijn tenslotte drie brieven van haar bewaard gebleven, ondanks haar nadrukkelijk verzoek ze meteen na lezing te verbranden. Ze betreffen een ‘gewetenszaak’. Zij is al jaren wanhopig verliefd op een priester die ook niet ongevoelig is voor haar charmes, maar zij beiden zitten ingeklemd tussen verlangen en gelofte. De enige uitweg lijkt dat hij van priester dominee wordt, want dominees mogen immers trouwen. Maar hoe doe je dat? Of mijn vader de procedure per poste-restante naar Antwerpen wilde sturen. Dat heeft hij inderdaad gedaan. De kerkorde der Nederlands Hervormde Kerk geeft hierover uitsluitsel. ‘U ziet, hier liggen mogelijkheden’. Ik weet niet hoe deze delicate zaak is afgelopen.
Met de boeken van mijn vader moet ik een bijzondere band gehad hebben. Dat besef ik, nu ik enige orde probeer te scheppen in de stapels die bij mij in de kelder liggen. Ik was altijd al geïmponeerd door de omvang van zijn bibliotheek en maakte als scholier bij voorkeur mijn huiswerk in zijn studeerkamer. Nu ik ze weer ter hand neem, merk ik dat ik nog precies weet waar ze in de boekenkast stonden. Al die protestantse theologen golden bij ons thuis als gezaghebbend, al was het maar omdat het toentertijd de gewoonte was alle academische titels van de auteurs op de omslag te vermelden. Zo kocht mijn vader dus bijna uitsluitend boeken van professoren: Berkhof, Knappert, Berkhouwer, Barth, van Dijk, Miskotte, van Ruler, van Niftrik, Bavinck, Sevenster en van Schelven. De ruggen van hun boeken vormen het decor van mijn jeugd. Ik las ze ook wel. Maar daarbij vond al meteen een tweedeling plaats, die achteraf bezien nooit meer is opgeheven. Ik las wel kerkgeschiedenis, bijbelse archeologie, pas-