| |
| |
| |
Post-electorale wroeging
of hoe ik bijna op GroenLinks had gestemd
door Jan Pen
Onlangs overkwam het me weer. Aangezeten aan een diner ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Economische Faculteit te Groningen, in een van die exquise restaurants die het Noorden rijk is, raakte ik in gesprek met mijn linkerbuurman en dat liep uit de hand.
Het ging over links in de politiek. Hij is links en ik ben links. Hij is geen agressief persoon, zijn vak is wiskundig van aard, we hebben professioneel weinig gemeen en we hebben nooit eerder ruzie gehad. Hij is een bewonderaar van Tinbergen zonder deze econometrist persoonlijk gekend te hebben en zo kwamen we erop: wat voor man was dat eigenlijk? Een dominerende persoonlijkheid? Nou nee, dat moest ik ontkennen. Toen Tinbergen en ik eens een boekje schreven over de rechtvaardige inkomensverdeling werden we het makkelijk eens over teksten die ik had aangeleverd en die eigenlijk niet strookten met wat hij eerder had gepubliceerd, maar hij zei dan: zo kun je dat ook zien. We waren het trouwens haast altijd eens; nou ja, niet als het over de Arabieren ging en over Israël. Het was in de jaren zeventig. Tinbergen was behoorlijk pro-Arabisch en hij was daarom nooit in Israël geweest - ik was in hoge mate pro-Israël. Daar hadden ze trouwens een egalitaristische samenleving. Destijds waren sociaal-democraten erg tegen de plo, dat onderscheidde ze van de Baader-Meinhoffgroep en van de communisten.
Hier kondigde zich, in dat restaurant, al even een zacht gerommel aan, onder onze conversatie. Terwijl we op de nagerechten zaten te wachten (in sommige restaurants betaalt men meer voor het wachten dan voor het eten) kregen we het over de manier waarop de PvdA bezig is naar rechts te drijven. Het was in juni, niet zo lang na de verkiezingen, en ik vertelde dat ik bijna op GroenLinks had gestemd.
Vrij onschuldig allemaal, maar het ging mis toen ik een van mijn favoriete stellingen betrok, namelijk dat de huidige lijn van de Partij van de Arbeid mij weliswaar slecht bevalt, maar dat de kritiek in het niet valt bij de weerzin en walging die ik in de jaren '70 voelde. De partij was destijds overwegend in orde en vooral Joop den Uyl was een man om op te stemmen, maar een kleine minderheid had zich genesteld in strategische posities en dat waren goedpraters en halve aanhangers van het communisme. De ddr was op de goede weg, heette het in die kringen. Ze hadden daar een beter systeem dan in de Bondsrepubliek, die kapitalistisch was. Mijn anti-communistische tirade nam, in afwachting van het dessert, krachtige vormen aan. In de vlucht werden ook even Vietnam en Cuba meegenomen, landen waar geschoten werd op mensen die er uit wilden.
Mijn buurman werd er stil van. Hij reageerde pas toen ik Afrika ter sprake bracht, waar het marxisme miljoenen slachtoffers heeft gemaakt, en corrigeerde mij toen ik Tanzania noemde als een voorbeeld van een mislukking - te laat herinnerde ik mij dat mijn gespreksgenoot ooit bewonderaar en adviseur was van Nyerere. Mijn buurvrouw ter rechterzijde, geen partij in linkslinks debatten, gaf onder de tafel signalen af dat ze mij wel wat heftig vond. Het was laat op de avond en ik was behoorlijk moe. Ik had gezondigd tegen de regel dat er onderwerpen bestaan die bij feestelijke gelegenheden beter vermeden kunnen worden (zoals art. 31 K.O. als er synodalen in de buurt zijn) en heb het etablissement, na het dessert maar voor de koffie, in enigszins verslagen toestand verlaten.
Mijn geschrokken collega heeft nog voor mij betaald, een bedrag van honderd gulden. De volgende ochtend heb ik hem opgebeld en spijt betuigd. Hij was wel blij met dat telefoontje want, zei hij, hij had mij altijd gehouden voor een weldenkend iemand. Ja, zei ik, en daarom ben ik dus anti-communist. Tegen de nazi's, die door communisten ten onrechte fascisten worden genoemd, en tegen de communisten. - Dat is niet hetzelfde, zei hij, en ik weer: nee, maar voor de slachtoffers maakt het weinig uit. En vooral voor de potentiële slachtoffers.
| |
| |
Zo'n potentieel slachtoffer ben ik zelf geweest en dat verklaart mijn onverdraagzaamheid jegens totalitaire regimes. Hij niet, vanwege zijn leeftijd. Je kunt je aanpassen, half meegaan, in de innerlijke emigratie gaan, het land ontvluchten (maar dan werd er, in bezet Nederland en in de ddr, op je geschoten door de grenswachten). - Enfin, de discussie ging dus weer de verkeerde kant op maar omdat het ochtend was wisten we het onderhoud minzaam te beëindigen.
Het huidige debat in de Partij van de Arbeid gaat niet over onderdrukking en verzet. Als de terreur ter sprake komt, is dat de terreur elders die maakt dat de slachtoffers naar hier komen. Zij worden volgens linkse critici van het beleid mensonwaardig behandeld. Bij dit type problemen hink ik op twee gedachten, net als bij de vraag of een Turkse kleermaker uit Amsterdam daar mag blijven of dat het gezin zich metterwoon in Turkije moet vestigen. De huidige en de vorige burgemeester van Amsterdam kritiseren de regering op niet malse wijze en misschien hebben ze wel gelijk, maar dit drijft mij niet in de armen van GroenLinks.
Dat dit bijna wel gebeurd was komt door de belastingpolitiek. Een nogal technisch onderwerp, om het eens voorzichtig te zeggen. In feite is het zo technisch dat zelfs fiscale juristen het onderwerp moeilijk vinden. Zij verdienen er hun brood mee, maar ze kunnen niet voorspellen wat hun overleg met de belastingambtenaren zal opleveren en wat de belastingrechter zal wijzen. Bovendien vinden sommigen - bijvoorbeeld J.W. Zwemmer, een van de meest vooraanstaande deskundigen - dat de Tweede Kamer te kort schiet in vakkennis, waardoor het departement en meer speciaal Willem Vermeend, de staatssecretaris, er regelingen door kan drukken die tot steeds meer ingewikkeldheid leiden.
Zelf ben ik nogal geschrokken van het lijvige boekwerk dat staatssecretaris Willem Vermeend, van de PvdA, samen met minister Gerrit Zalm, van de vvd, in 1997 heeft uitgebracht onder de tot spot inviterende titel Belastingen in de 21e eeuw. Deze ‘verkenning’ grenst aan het onbegrijpelijke omdat er zoveel overhoop wordt gehaald zonder tot heldere voorstellen te komen.
Het boek geeft verontrustende cijfers. Bijvoorbeeld: het toptarief van de inkomstenbelasting, dat 60 procent bedraagt, wordt slechts betaald door twee procent van de belastingplichtigen. Wie bedenkt dat deze ‘schijf’ begint bij zo'n honderdtwintigduizend gulden, een salaris dat wordt getoucheerd door een universitair hoofddocent, een huisarts met een flinke praktijk, een beetje advocaat, de gemeentesecretaris van Haren, de gepensioneerde hoogleraren, die kan alleen maar concluderen: deze heffing is zo lek als een mandje. De gaten zouden gestopt moeten worden, opdat de vijf procent van de contrabuabelen die boven dat inkomen zit (het is volgens mij nog aanzienlijk meer) werkelijk mee gaat betalen. Maar de nota doet er niets tegen. Constructies worden niet aangepakt, de rente blijft aftrekbaar, de rijken worden ongemoeid gelaten.
Sterker, het enige echte voorstel dat deze ‘verkenning’ ons aan de hand doet is de zogeheten forfaitaire rendementsheffing, een typische term uit de winkel van Vermeend. Het komt erop neer dat de rente en het dividend, dus het inkomen uit kapitaal, worden vrijgesteld van inkomstenbelasting. In plaats daarvan komt er iets fictiefs, namelijk een berekend inkomen van 4 procent over het vermogen waarover dan 25 procent belasting wordt geheven. Dit komt dus neer op een vermogensbelasting van 1 procent. Tegelijk wordt de vermogensbelasting die we hebben en die 0, 7 procent bedraagt, afgeschaft!
Het is vooral die forfaitaire heffing die mij volledig heeft vervreemd van de Partij van de Arbeid. Het is een kadootje van vele miljarden voor de aandeelhouders. Zelfs Sybren Cnossen, fiscaal econoom te Rotterdam en een van Nederlands meest gerenommeerde vakmensen, die niet verdacht kan worden van overdreven linkse sympathieën, heeft deze voorstellen als asociaal van de hand gewezen.
Nu hebben zulke ideeën het voordeel dat ze nooit tot wet zullen worden - daar is een langdurige parlementaire procedure voor nodig en de zaak zal onderweg stranden. Dus waar maak ik me druk om.
Waar ik me druk om maak, is de ontwikkeling van de maatschappij. Niets meer maar ook niets minder. De achter ons liggende eeuw kan op uiteenlopende manieren worden gekarakteriseerd. Sommige waarnemers zien de eeuw van de massale oorlogen, van Lenin, Stalin en Hitler, Auschwitz. Anderen ontwaren de eeuw van de auto, de fiets, het vliegtuig, de computer. Weer anderen zien de explosief toegenomen communicatie
| |
| |
met Internet als voorlopig tussenstation. Pessimisten zien de overbevolking, het milieubederf, de afname van de biologische diversiteit. Meer opgewekte waarnemers wijzen op de gestaag toenemende inkomens, de verbetering van de volksgezondheid, de beschaving - en in dat verhaal past de verschoven inkomensverdeling.
De historicus Jan Luiten van Zanden schrijft
| |
| |
in Een klein land in de 20e eeuw (1997), een modern, uitdagend en in sommige opzichten nogal kritiseerbaar werk: ‘Dit was ook de eeuw van de egalitaire revolutie.’ Ik ben dat met hem eens, maar dan wel met een voorbehoud voor de laatste decennia. Dat is niet toevallig de tijd waar het mij in dit artikel om gaat.
Toen Tinbergen en ik in de jaren zeventig de situatie in Nederland in ogenschouw namen en verschillende criteria voor de ongelijkheid bij elkaar sprokkelden - het waren er vierentwintig, waaronder de uit het leven gegrepen referendariscoëfficiënt en de weduwencoëfficiënt, maar ook de zeer abstracte coëfficiënt van Theil, die ontleend is aan de thermodynamica - wezen ze allemaal in dezelfde richting. Vergeleken met de jaren dertig was bijna de helft van de inkomensongelijkheid verdwenen. We hebben het dan over geldinkomens na aftrek van de loon- en inkomstenbelasting. We hoopten dat die ontwikkeling door zou gaan. Maar sommige egalisatoren waren uitgewerkt. Het aandeel van de passieve beleggingen in het nationale inkomen - rente en pacht - was gedaald tot het uiterste minimum van enkele procenten (nadat het voor de oorlog nog wel eens een kwart had bedragen). De reële rente was in die tijd trouwens ongeveer nul. Ook de winsten waren in de jaren zeventig laag - veel te laag zelfs om de bedrijven op gang te houden. Dat kwam door de loon-prijsspiraal, in combinatie met de onderbesteding die weer het gevolg was van de olieschok. Winstherstel was nodig. Van de belastingpolitiek verwachtten we ook nauwelijks een verdere bijdrage aan de egalisatie; het toptarief van de inkomstenbelasting bedroeg toen 72 procent. Het was na de oorlog wel eens hoger geweest, maar niemand stelde voor het te verhogen. De vermogensverdeling zou naar onze mening nog sterk verschoven kunnen worden in de richting van de middengroepen, maar we maakten daar geen punt van.
De grootste bijdrage aan de ontwikkeling in de juiste richting zagen we bij een gelijkmatiger opbouw van de lonen en de salarissen, verreweg het grootste deel van het nationale inkomen. De oorzaak was het onderwijs. Tinbergen verdeelde de arbeidsmarkt in een aantal compartimenten en hij zag dat het onderwijs zorgde voor een sterk toegenomen aanbod in het hoogste compartiment - de universitair geschoolden. Onderaan, bij de ongeschoolden, werd het aanbod schaarser. Dus gingen bovenaan de inkomens naar beneden en onderaan omhoog. De markt werkte in de richting van een meer aanvaardbare verdeling. Langs die natuurlijke weg verklaarde Tinbergen het grootste deel van de egalisatie binnen de verdeling-voor-belastingen en we hoopten dat het proces zich zou doorzetten. Maar er was een voorwaarde: de technische vooruitgang mocht niet excessief veel extra-vraag scheppen in de bovenste compartimenten.
Tinbergen sprak van een race tussen scholing en technische vooruitgang die gewonnen moest worden door de scholing.
Dit was de visie van weldenkend links in de jaren zeventig: vooruitgang door onderwijs, goed voor de productiviteit, goed voor de cultuur, goed voor de rechtvaardigheid van de verdeling.
Er waren critici die weinig zagen in deze harmonieuze redenering. Rechts was natuurlijk tegen de nivellering en zag, niet ten onrechte, een verband met de opvattingen van Joop den Uyl, die zij haatten als de ziekte. ‘Een ramp voor het land’, zeiden zij, en betoogden dat de belastingen verlammend werkten - een thema dat zo oud is als de inkomstenbelasting en dus stamt uit de vorige eeuw.
Onder de linkse critici bevond zich een jonge belastinginspecteur, C.A. de Kam, medewerker van de Juridische Faculteit in Leiden. Hij was nog even kamerlid geweest voor de PvdA maar had plaats gemaakt voor de ex-ministers die na de val van het kabinet-Den Uyl in de kamer waren gekomen. Flip de Kam, zoals hij toen al werd genoemd, wees erop dat Tinbergen en ik gebrekkig materiaal hadden gebruikt - het komt immers van de belastingdienst en de rijken wisten ook toen al de fiscus behendig te ontwijken. Zijn eigen analyse, uitgevoerd met Victor Halberstadt, leidde tot de conclusie dat de inkomstenbelasting in grote trekken proportioneel werkte - de lijn liep vrij vlak, met twee toppen bij de middeninkomens (de ‘kameel’). En, zo werd ons tegengeworpen, er waren constructies in omloop die grote stukken inkomen ongrijpbaar maakten. Een van zijn boeken heette dan ook Betalen is voor de dommen.
Nu goed, dachten wij, doe daar dan wat aan. Later werd Flip hoogleraar in de economie van de publieke sector aan de Rijksuniversiteit Groningen, hij schreef nog boek op boek en artikel op artikel, hij zat in meer commissies dan wie ook, maar de belastingen werden er niet progressiever van. Sterker nog, hij bleek zich in de jaren
| |
| |
negentig te hebben ontpopt als een halve voorstander van de vlaktaks, een constant marginaal tarief, waarbij de progressie is verdwenen.
Nog interessanter was de kritiek van de toenmalige marxisten. Zij beschouwden Tinbergen als een verrader van de arbeidersklasse. Onder een sociaal-democratisch (‘sociaal-fascistisch’) regime blijft de uitbuiting bestaan. De burgerlijke ‘theorie’ over de ‘nivellering’ diende in hun ogen om de uitbuiting te versluieren, te bestendigen en te verdiepen. In die tijd had je de aanhangers van Marcuse, die vonden dat de culturele bovenbouw een totale repressie uitoefende over de eendimensionele mens. Die repressie was totaal omdat alle terreinen des levens er onder vielen: de sport om de arbeider zijn klassebewustzijn te ontnemen, en clubs tegen elkaar op te zetten; de televisie om zijn geest te verdoven; het strafrecht om de arbeider te criminaliseren en de werkelijk schuldigen, dat wil zeggen de uitbuiters, vrij uit te laten gaan. En vóór alles was het de burgerlijke economie zelf die de werkelijkheid versluierde en een vals bewustzijn schiep.
Over Marx en Marcuse konden we ons in die tijd best vrolijk maken, want er was toen een bloeiende literatuur die uitnodigde tot persiflage (Mandel bijvoorbeeld) - maar het genoegen werd bedorven door de praxis van het werkelijk bestaande socialisme dat een paar honderd kilometer naar het oosten weinig aanleiding gaf tot lichtzinnigheid. Wie daar het arbeidersparadijs wilde ontvluchten liep kans door de grenswachten te worden doodgeschoten. Er zaten toen mensen in de Partij van de Arbeid die vonden dat de Muur een functie had - een land mag toch zijn grenzen wel beschermen? Deze aanhangers van kwalijk links waren dan wel onze medestanders als het over de onrechtvaardigheid van de verdeling ging, maar verder moesten noch Tinbergen noch ik iets van ze hebben. Tinbergen verafschuwde de dictatuur en hij vond vooral het militarisme van de ddr met al die militaire parades gruwelijk.
Helaas heeft de inkomensverdeling zich de laatste decennia niet ontwikkeld volgens de lijnen die wij in de jaren zeventig voor wenselijk en mogelijk hielden. De ongelijkheid is behoorlijk toegenomen. Dat schept een probleem voor links. Het dient zich aan als een intellectueel probleem - wat zijn de oorzaken - en als een moreel probleem - hadden we er iets tegen kunnen doen? Wat willen we eigenlijk? Hebben we zitten slapen? Op deze vragen is een breed spectrum van antwoorden mogelijk. Een van mijn oude vrienden, die nog lid is geweest van de sdap, beschouwt de rechtvaardigheid van de inkomensverdeling als een abstracte zaak, moeilijk te definiëren, en alleen te benaderen via statistieken die polyinterpretabel zijn - zijn kritiek op zijn partij betreft concrete maatregelen die concrete belangen te kort doen, zoals de Nabestaandenwet.
Ik ben het met hem eens dat ‘de rechtvaardigheid’ niet bestaat. Maar de onrechtvaardigheid wel, en de inkomensverdeling is schever geworden - dat stoort mij. Ik heb er ook geen statistieken bij nodig; krantenberichten over top-inkomens zijn voldoende bewijs. Maar zelfs die inkomens wil ik accepteren - zie hieronder, mits de belastingpolitiek in orde is. Ik klamp mij stevig vast aan dat ene beleidsonderdeel: de fiscaliteit.
Aan de andere kant van het linkse spectrum staan degenen die de schuld leggen bij de rechtse krachten en de wetten van het kapitalisme. In juni werd een door de vakbeweging georganiseerd symposium gehouden waar Herman Bode het woord voerde. Hij is een oude vakbondsleider (zes jaar jonger dan ik), een man van katholieke huize en bepaald geen marxist. Wel een stakingsleider, befaamd vanwege zijn uitroep: ‘Willen we naar de Dam? Dan gaan we naar de Dam.’ In zijn tijd, 1973, werd er bij Hoogovens gestaakt om de loonsverhoging in centen en niet in procenten te krijgen. Toch zegt hij nu: Marx heeft gelijk gehad; de uitbuiting gaat door en wordt erger.
Mijn eigen benadering is minimalistisch. Ik wil wel graag een maatschappij waarin de standen zijn verdwenen, de inkomens dicht bij elkaar liggen (de top krijgt drie keer zoveel als de basis), zie dat dit niet te realiseren is, maar let op de beleidsinstrumenten die er zijn, en kom dan altijd weer uit bij de belastingen.
De ongelijkheid is in Nederland niet alleen toegenomen door de krachten van de markt maar ook door de veranderingen in de belastingdruk. Dat zie je overal. Als rechts aan de macht is krijgen de rijken, dat spreekt vanzelf, fiscale kadootjes. Ronald Reagan en Margaret Thatcher hielden dan wel een soort supply side verhaal, maar wat ze wilden was hun partijgenoten een voordeel bezorgen. Bij ons wil de vvd niets lie- | |
| |
ver dan de belastingen verlagen, vooral aan de top van de ladder, want daar schijnt een wonderbaarlijke werking vanuit te gaan op de creativiteit en de dynamiek van de managers. Ook bij het cda is deze gedachtengang wel te beluisteren.
In Nederland is het tarief van de hoogste schijf dan ook verlaagd, bijna tien jaar geleden, van 72 procent naar 60 procent. Het gebeurde op initiatief van minister Ruding (cda) en staatssecretaris Koning (vvd). Maar de feitelijke behandeling van de nieuwe wetten vond plaats na 7 november 1989, en wie was er toen minister van Financiën? Juist, Wim Kok. Hij zat daar pas, in een nieuw kabinet met Ruud Lubbers als minister-president. Dat was even schrikken voor zijn partijgenoten. Want dit was dezelfde Lubbers die door de PvdA, in de oppositie, was afgeschilderd als buitengewoon slecht. De verzorgingsstaat werd, volgens linkse opvatting, door hem gesloopt. Op alle terreinen werd gesneden in sociale regelingen die in het verleden door de strijd der arbeiders waren opgebouwd.
Persoonlijk heb ik die kritiek van Kok altijd wat overdreven gevonden. Het is waar dat de minima er in de economisch slechte jaren tachtig op achteruit gingen, maar in de recessie gebeurde dat met haast alle inkomens. Als je een vloer legt bij het minimumloon druk je de werkende bevolking daar naar toe. Maar goed, Kok maakte een reuzenzwaai. Links Nederland zat te slapen. En het slaapmiddel heette Oort.
Coen Oort was voorzitter van de Commissie-Oort, geïnstalleerd in 1985 die de fiscale hervorming moest bedenken. H.J. Hofstra zat erin, die nog minister van Financiën was geweest in de jaren vijftig en C.A. de Kam uiteraard. Oort zelf was nog eventjes hoogleraar geweest in Utrecht maar zonder sporen na te laten - hij was thesaurier-generaal toen Duisenberg minister was en werd daarna bankier bij de abn. Dat is zijn eigenlijke vak geweest, en verder is hij gespecialiseerd in werk achter de schermen.
Binnen een jaar had de commissie een rapport klaar dat Zicht op eenvoud heette. Het bevatte een enorme batterij voorstellen die inderdaad in sommige opzichten simplificaties inhielden - zo werd het aantal tariefschijven teruggebracht van negen naar drie en werden de premies van de volksverzekeringen voortaan geheven over hetzelfde inkomen als de inkomstenbelasting - maar in andere opzichten was het een ongekend ingewikkelde operatie. Vanwege het verband met de sociale verzekeringen moesten overal correcties worden aangebracht, er werd een ‘overhevelingstoeslag’ toegekend aan werknemers die wat meer premie moesten betalen, de vennootschapsbelasting werd veranderd en in dit algemene gewoel verloor iedereen, die niet met een grote volharding of een specialistische blikvernauwing was begiftigd, de kijk op de zaak.
De aandacht werd vooral getrokken door saillante details, zoals de aftrekbaarheid van beroepskosten (diners, jachten, computers - eerst wel aftrekbaar, daarna gedeeltelijk) en de belasting over vakantiebonnen van bouwvakkers, maar een van de hoofdzaken, namelijk de nieuwe tariefindeling, raakte buiten de schijnwerpers. De cruciale factor was echter dat het kabinet Lubbers struikelde en minister Ruding niet meer terug kwam - de nieuwe coalitie omvatte de PvdA. Bij de formatie was afgesproken dat Oort zou worden uitgevoerd. Deze herinnering aan gebeurtenissen van tien jaar geleden geven mij het gevoel dat bij kabinetsformaties soms meer geregeld wordt dan de mensen in het land in de gaten hebben.
In ieder geval kwam het aldus dat de PvdAminister van financiën Wim Kok het toptarief met twaalf procent verlaagde. Er vonden geen stakingen plaats of demonstraties. De afgelopen tien jaar waren een periode waarin niet alleen het toptarief daalde maar Nederland ook massaal naar het politieke centrum opschoof. De polarisatie was uit, en ook het vraagstuk van de rechtvaardige inkomensverdeling raakte op de achtergrond. En nu nog steeds - zie de verkiezingscampagnes - lijkt iedereen naar het midden te trekken, en de PvdA trekt mee.
Daarbij komt dat recent een sterke vraag is ontstaan naar hoogopgeleide jonge mensen. Tinbergen beschreef de toekomst van de verdeling als een wedstrijd tussen scholing, die het aanbod in de bovenste compartimenten van de arbeidsmarkt vergroot, en de technische vooruitgang, die de vraag laat toenemen. Deze wedstrijd is nu (tijdelijk?) gewonnen door de vraag. Dat komt door de groei en vooral door een nieuwe vorm van groei: informatietechnologie. De dienstensector heeft dringend behoefte aan bepaalde typen bedrijfseconomen, computerspecialisten, accountants en betaalt ongebruikelijke salarissen voor betrekkelijk jonge mensen. Zo ontstaat de yuppencultuur. Ik weet niet wat Tinbergen daarvan gevonden zou hebben maar ik zie het van na- | |
| |
bij en vind het wel aardig. Veel van die jonge ongehuwden worden vanzelf ouder en trouwen en krijgen kinderen. Zo ontstaat een electoraat dat vindt dat men het zelf gemaakt heeft en dat weinig boodschap heeft aan het oude argument dat de gemeenschap de opleiding heeft betaald. Ook de inkomensegalisatie wordt niet verwelkomd. Gezinsvorming blijkt een dure aangelegenheid, met al die moderne eisen die kinderen stellen wat betreft schoenen en kleren.
Deze trek naar het politieke midden zou geen probleem opleveren als de Partij van de Arbeid geen linkervleugel had, die bereid is veel te accepteren maar die de contemporaine opstapeling van hoge winsten, topsalarissen, opgezwollen beurskoersen, herhaalde berichten over belastingontduiking, net iets teveel vindt. Een van de druppels die mijn emmer deed overlopen was de gretigheid waarmee zelfs overheidsdienaren en geprivatiseerde bovenbazen in de ruif bleken te tasten (Dik, van de post; Nordholt, van de politie).
Deze linkervleugel heeft zich jarenlang bezig gehouden met vruchteloze op- en aanmerkingen, deels van culturele aard (met Felix Rottenberg als bliksemafleider) maar kreeg in de aanloop naar de verkiezingen van 1998 opeens wat meer praatjes. De leiding van de partij ontdekte daardoor dat er nog steeds zoiets bestaat als een electoraat dat naar links kan uitwijken.
Over de Socialistische Partij hoeft het sociaaldemocratische establishment zich overigens geen zorgen te maken. Wie daar heen wil, gaat toch wel. De volgelingen van Marijnissen zijn rancuneuze mensen waar geen beleid aan besteed is; wat de regering ook doet, ze vinden het fout gedaan. Veel van deze mensen hebben een weinig respectabel verleden. Er zitten nationalisten bij met een dosis vreemdelingenhaat. Sommigen zijn zeer rechts geweest. Andere extreem links. Dat geldt ook voor hun leider. Marijnissen mag dan een handige prater zijn, niet gespeend van politiek inzicht en gezegend met een ijzeren geheugen (behalve waar het zijn eigen marxistischleninistische verleden betreft), concessies in deze richting zijn zinloos volgens mij.
Ik denk wel eens dat Kok en de zijnen een soortgelijke kijk hebben op GroenLinks. Die partij is, zoals bekend, een gecompliceerd samenraapsel. Er zitten oprechte democraten tussen, echte pacifisten zoals Andrée van Es, maar ook ‘pacifisten’ die overal in de wereld wilden vechten en mensen bevrijden, ook al zou dat het laatste zijn wat hen overkwam. De psp is de enige partij in Nederland geweest die ooit een verkiezingsaffiche had met een machinegeweer erop. De ppr is weer heel wat anders - voor deze partij voelde ik destijds veel sympathie. Ze waren voor kleinschaligheid en soberheid en natuurlijke landbouw en dicht bij huis produceren en de mobiliteit beperken. Maar dan is er natuurlijk het zwarte element in het groene geheel: de cpn. Gooi een vingerhoed inkt in de wasmachine en kijk dan eens hoe de was eruit ziet. Dit is wat ik vind, en ik vermoed dat de leiding van de PvdA dat ook vindt.
Kok had het tijdens de campagne over ‘extremisten’ en dat leidde tot een onderschatting van de partij van Rosenmöller. De peilingen voor de gemeenteraadsverkiezingen hadden laten zien dat de kiezers wel degelijk overwogen op deze concurrent ter linkerzijde te gaan stemmen. Vanwege de inkomensverdeling en het milieubeleid, dat bij de PvdA ook niet in heel goede handen was.
Het waren niet alleen de peilingen die de PvdA attendeerden op het bestaan van een linkse oppositie; er werd vanuit die hoek ook van alles gezegd en geschreven. Bisschop Muskens kwam op voor de armen, wat Kok aanzette tot een openbare dialoog (maar daarbij waren waarschijnlijk geen potentiële GroenLinks-stemmers in het geding). In de kranten hagelde het stukken die duidelijk wezen in de richting van een groeiende steun voor GroenLinks. Rutger Kopland liet in een lang artikel in de Volkskrant de PvdA vallen, en hij is behalve een ontvanger van de P.C. Hooftprijs ook nog een geleerde en een dokter. Hij schreef het stuk samen met Lolle Nauta, die in de jaren zeventig als de Grote Denker van de partij gold. Daar kun je moeilijk omheen.
Zelf heb ik mij in de aanloop naar de verkiezingen beperkt tot het kleinst denkbare onderdeel van het paarse beleid: het toptarief van de inkomstenbelasting (en het vreemde voorstel van een forfaitaire rendementsheffing). In Het Parool gaf ik de lezers in overweging, niet om op GroenLinks te stemmen, maar om te overwegen dat te overwegen. Voorzichtiger kon het niet, maar ik kreeg meteen een boel fanmail. Overigens uitsluitend van mensen die toch al van plan waren de PvdA rechts te laten liggen.
Het was in die tijd dat de publieke uitingen van Kok, Wallage en Van der Ploeg plotseling ge- | |
| |
wag maakten van de onrechtvaardigheid bij de verdeling. Het beleid moest een stuk socialer worden, heette het nu. In het verkiezingsprogramma van de PvdA stond dat het belastingstelsel ‘in zijn uitwerking progressief moet zijn’. Het huidige stelsel is dat niet. Aan de top wordt relatief wat meer betaald, maar dat wordt veelal geneutraliseerd door aftrekposten en ontwijking. Veel ondernemers zijn bijvoorbeeld in staat hun winsten zo te kneden dat ze niets hoeven te betalen.
Wallage ontdekte dan ook dat de topinkomens in Nederland ‘onderbelast’ zijn. Dit was een mooie, nieuwe term, die bij mij de verzuchting opriep: doe er dan wat aan! Van der Ploeg (destijds nog geen staatssecretaris van cultuur) vond dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen, en hij opperde ook dat de hypotheekrente niet meer volledig aftrekbaar zou behoren te zijn. Dat laatste slikte hij snel weer in toen hij door de fractie op de vingers werd getikt. In het verkiezingsprogramma van de PvdA stond verder trouwens niets dat de egalitaristische burger moed gaf. - Het program van de vvd bevatte daarentegen een duidelijk pleidooi voor verdere verlaging van het toptarief. Deze situatie schiep een dilemma voor de zwevende linkse kiezer. Dat dilemma kwam aan het licht in juni, dus een beetje laat. Toen belegde de Wiardi Beckmanstichting een vergadering waar Vermeend zijn ideeën zou toelichten. Flip de Kam was er ook en torpedeerde de forfaitaire rendementsheffing - hij wilde de belastingen op beleggingen juist verhogen. Het leverde een merkwaardig duelletje op tussen de twee oude maatjes uit Leiden - ze hadden samen menig doorwrocht artikel geschreven - waarbij vooral Vermeend zich defensief en gepikeerd opstelde. De staatssecretaris wierp zijn criticus voor de voeten dat deze zich had laten aankondigen als een ‘vrijzwevende hoogleraar uit Parijs’ - dat laatste slaat op de oeso waar De Kam tijdelijk werkt. Want dat vrije zweven was volgens Vermeend niet te verenigen met het feit dat De Kam wel degelijk een jaar lang had meegewerkt aan het maken van teksten voor Belastingen in de 21e eeuw, tegen betaling (het bedrag werd net niet genoemd).
Dit debat is ook buiten de directe kennissenkring van Flip en Willem van enig belang, want in hoeverre koop je, als overheid, steun en instemming van je consultants? Belangrijker is dat op de vergadering algemeen oppositie was tegen het gebrek aan rechtvaardigheid in de voornemens van de PvdA. Ik zal niet al die namen gaan noemen van de trouwe partijgenoten die hoofdschuddend bij me kwamen staan, kopje thee in de hand, en zeiden: ‘Snap jij dat nou? Is het de tijdgeest die ons naar rechts drijft? Of Europa? Of paars?’ Natuurlijk werd alles bedekt met de zware wolk van de kabinetsformatie, maar de kritiek van Frans Becker en Paul Kalma (van de Wiardi Beckmanstichting) was helder. De politici hadden zich in verkiezingstijd uitgesproken voor meer rechtvaardigheid in het belastingstelsel, de een had zich nog mooier uitgedrukt dan de ander, maar nu het op daden aankomt: niks. Zij beschrijven de positie van de politieke voormannen als een spagaat: de benen plat op de grond onder een maximale hoek, een been naar links en een been naar rechts. Dit vereist meer training en souplesse dan waarover Kok, Wallage, Vermeend en Van der Ploeg beschikken. Zie het boekje Draagkracht onder druk (1998). Een mooi tijdsdocument.
Omdat dit geen oefening is in fiscale economie maar een cri de coeur zal ik niet uitweiden over mijn favoriete belastingstelsel. Er zit een belastingvrije voet in (of een heffingskorting) die maakt dat tot aan het minimumloon geen loonbelasting wordt geheven. En een oplopend marginaal tarief dat bij een kwart miljoen de 75 procent bereikt, over de laatste gulden dus. Daarnaast is er een robuust systeem van zware ecoheffingen, die voor het geld moeten zorgen.
Liever dan op de details in te gaan, zeg ik hier iets over de rechtsgrond, of de politieke ideologie. Die is niet geïnspireerd door jaloezie. Zelf heb ik een royaal pensioen en een aangenaam vermogen. Ik wil dus niemand iets afpakken. Ik gun de rijken hun genoegens, mits ze het milieu sparen maar dat is een ander verhaal.
Het progressieve tarief, in combinatie met het afdichten van een aantal lekken (de Antillen-route!) dient om de draagkracht te herstellen. Dat is dan weer een uitvloeisel van het feit, dat we de uitkomsten van de markt moeten accepteren. Die genereert hoge inkomens waar we blij mee moeten zijn. De salarissen, de bonussen en de royalties wijzen op bijzondere talenten van voetballers en schrijvers, op managerscapaciteiten, op commercieel talent, op vakmanschap bij accountants of medisch specialisten. De winsten zijn deels een beloning voor technisch geavanceerde toepassingen, deels van moeilijk vermijdbare machtsposities - we moeten ze verwelkomen of aanvaarden, maar in elk geval inzien dat
| |
| |
het zonder winsten niet gaat. Ze zorgen voor bloei en groei. Soms is het een kwestie van puur geluk, en dat is voor wie ervan profiteert, mooi meegenomen. Al deze mensen werken natuurlijk voor zichzelf, voor hun gezin, voor hun alimentatie of hun erfgenamen maar de fiscus stelt hen in staat om bij te dragen tot de bv Nederland. Sommigen krijgen, als ze oud genoeg zijn, een koninklijke onderscheiding, maar onder mijn belastingstelsel kunnen ze in de spiegel kijken en zeggen: hier staat een burger die bijdraagt aan de wegen en de bruggen en het inkomen van de ko- | |
| |
ningin. Misschien gaat zo iemand dan een paar uur extra werken of stelt hij zijn pensionering nog een jaartje uit.
Deze aantekeningen zijn gemaakt om te laten zien dat er nog linkse idealen bestaan in Nederland, en als een postume hulde aan Jan Tinbergen. En ook uit post-electorale wroeging. Daar had ik me toch bijna gestemd op GroenLinks, de partij die mede opgericht is door de laatste gestaalde kaders van de Communistische Partij Nederland. Op het nippertje heb ik mij daarvan laten weerhouden; het kwam ook wel een beetje door een vriendin die niet alleen lid is van de Eerste Kamer maar ook een prijs heeft gewonnen als ledenwerver voor de Partij. Het zou dan toch te mal zijn dat zij, op fietstochten door de provincie Groningen, het sociaal-democratisch erfgoed uitdraagt en ik intussen op de concurrentie ga stemmen. Het rationele argument was dat de stemmen voor GroenLinks de positie van Kok bij de formatie zouden verzwakken en dus Bolkestein versterken.
Ik heb dus maar weer gestemd op de Partij van de Arbeid. Dat doe ik al een halve eeuw. Met één uitzondering in de jaren zeventig; toen waren er Europese verkiezingen en de PvdA had een afspraak met een Groene partij waar communisten in zaten. Het ging over de verdeling van restzetels. Ik ben toen thuis gebleven. Nu heb ik een voorkeursstem uitgebracht op de toenmalige minister van vrom, hoewel ik op haar milieubeleid ook nogal wat had aan te merken. Goed, dat kwam omdat ze in het kabinet werd tegengewerkt door de vvd, zeggen we dan maar. Maar dat versterken van de positie van Kok als onderhandelaar, dat is ook een argument van niks. Want ik vertrouw de man maar half. Ik ben er niet trots op, maar ben zo langzamerhand vrij dicht in de buurt gekomen van de opvatting der communisten, dat sociaal-democraten verraders zijn van de oude idealen. Niet van de arbeidersklasse, maar van het egalitarisme.
Terwijl ik dit schrijf, is de kabinetsformatie in de laatste fase - wat daarvan uitlekt geeft steun aan het vermoeden dat het toptarief van de inkomstenbelasting niet omhoog zal gaan; het zal zelfs niet constant blijven; het gaat straks naar beneden. Men spreekt over 52 procent. Wordt dat een ramp voor het land? Welnee. Een aantal burgers van Nederland zal ervan profiteren, waaronder ikzelf. Met een beetje handige retoriek kan iemand volhouden dat niemand er last van heeft en dat er dus niets tegen is en alles vóór; behalve dan natuurlijk dat de belasting die bij de een wegvalt door anderen moet worden opgebracht. En het is strijdig met wat er beloofd is.
Ik heb dus spijt dat ik op de PvdA heb gestemd. Eindelijk ben ik een geheel vrij zwevende kiezer geworden.
| |
Naschrift
- Deze reportage kan nog worden aangevuld met het nieuws van de kabinetsformatie. Het regeer-akkoord over de belastingen lijkt op de operatie-Oort: een enorme batterij voorstellen, waardoor de effecten op de inkomensverdeling niet meteen duidelijk zijn. Het tarief van de loon- en inkomstenbelasting wordt verlaagd; er komt een schijf bij (ergens in het midden); de belastingvrije voet wordt afgeschaft; er komt een heffingskorting die nivellerend werkt; de forfaitaire rendementsheffing wordt doorgezet.
De belastingherziening zou ongeveer inkomens-neutraal moeten zijn - de koopkrachteffecten zijn onder en boven ongeveer gelijk. Maar dat geldt ten hoogste tot een inkomensniveau van 120.000 gulden. Daar begint de bovenste schijf, en voor die schijf gaat het tarief naar beneden, van 60 procent naar 52 procent. Als we ervan uitgaan dat iemand aan de onderkant van deze schijf er bijna twee procent besteedbaar inkomen bij krijgt - dat wordt althans gesuggereerd door de tekst van het regeer-akkoord - dan krijgt iemand met een inkomen van twee ton een belastingvoordeel van tien procent over tachtigduizend gulden, ofwel achtduizend gulden. Een miljonair gaat er bijna negentigduizend gulden op vooruit. Daarboven neemt het voordeel ongelimiteerd toe.
Men kan zelf uitrekenen wat een bekende industrieel, vroeger te Eindhoven, die zijn inkomen in de Volkskrant liet publiceren om te laten zien dat hij een goede vaderlander is, er netto op vooruit gaat. Dat is bijna twee ton. - Nu Gerrit Zalm en Willem Vermeend met z'n beiden Financiën blijven beheren, ziet het er naar uit dat de miljonairs van Nederland een royaal kado krijgen. De berekeningen zijn intussen ook uitgevoerd door het Nibud, het Nederlands Instituut voor Budgetonderzoek en gepubliceerd op de Internetpagina http://www.nibud.nl.
|
|