| |
| |
| |
Tegenpolen
door J.J. Peereboom
We hebben elkaar nog ontmoet bij mijn oom en tante Van der Hoeven, zei Martina aan de telefoon. ‘Ik maak die interviews voor de televisie, Onder Vier Ogen’ - alsof er iemand in Nederland was die dat niet zou weten.
Het ging in een seconde of twee door mij heen dat het een afwijking van haar bekende programma zou opleveren als zij mij interviewde: niet vijftig minuten bespreken wat er in mijn binnenste omgaat, waar ik weinig over te vertellen heb, maar mij uithoren over wat ik van allerlei mensen weet.
Zij wilde mij niet, zij wilde Jan Tweehoff. Zij wist dat ik hem kende en hoopte van mij te horen hoe zij hem te pakken kon krijgen. Bel hem op, zei ik; of schrijf een briefje. Dat werkte niet, had zij juist geconstateerd.
In het Amstel Hotel de volgende dag vertelde zij nog eens dat zij niet meer bij hem had kunnen behalen dan een weigering ondertekend door een secretaresse. Het verbaast mij niet erg, zei ik, want hij houdt niet van publiek. Wat mij meer verbaasde is dat zij er zich druk over maakte; zij had het toch zeker eerder meegemaakt dat iemand geen zin had om zich bij haar uit de doeken te laten doen op het scherm? Zelden, beweerde zij, maar inderdaad, het was wel eens voorgekomen. Dat zij het van Jan niet kon velen was omdat hij haar een van de meest expressieve mensen van Nederland leek. Iedere keer dat zij dat boek van hem inkeek bracht het haar weer in vervoering.
Vervoering! Jans boek vertelt van zijn overgrootvader, die in de vorige eeuw een textielfabriek bouwde in Twente en er een dorp met school en crèche en feestlokaal bij liet zetten voor zijn werknemers; maar helaas, de concurrenten waren hem de baas, hij ging failliet en stierf op middelbare leeftijd.
Dat er van deze geschiedenis meer dan tienduizend exemplaren verkocht zijn is voor mij alleen verklaarbaar door de stille kracht van Jans persoonlijkheid. Zijn onbestudeerde afwisseling van vertellen en vragen geeft mensen in het gesprek nogal eens het gevoel dat zij bijzonderder zijn dan zij dachten. Misschien ondervindt iemand die hem niet kent dat ook door het verhaal van zijn voorvader heen. Hij heeft nooit iets anders gepubliceerd. Hij is verzekeraar, lid van commissies en adviseur van het ministerie van Sociale Zaken. Het enige dat ik desnoods nog zou willen schrijven, heeft hij mij gezegd, is een kleine studie van de psychologie van de verzekeringnemer.
Ik heb een intuïtief respect en gevoel voor die man, zei Danny, zoals Martina eigenlijk heet, Danny Bartjes: een interview met hem zou een soort muziek worden, daarom kan ik het niet uitstaan dat hij weigert. En wilde zij dat ik hem overhaalde? Natuurlijk niet; alleen dat ik als oud studiegenoot hem zou bewerken om haar te ontmoeten. Studiegenoot, dat klonk alsof wij samen onze examens hadden voorbereid; zo saamhorig zijn wij nooit geweest. Jan was een paar jaar ouder dan ik, maar wij reageren gunstig op elkaar, toen al en nog steeds wanneer wij elkaar spreken.
Zoals gewoonlijk als mensen mij om bemiddeling vragen beloofde ik een poging te zullen doen. Een verzoek van Martina lijkt trouwens op een opdracht. Een machtspersoon, deze vrouw, te breed van onderen maar mooi van boven, met oplettende donkere ogen die door smoesjes heenkijken. Toen zij even weggegaan was om iemand op te bellen en terugkwam naar ons tafeltje stelde ik mij haar voor als een Byzantijnse prinses die mij ter dood liet brengen als uitgediende minnaar. Haar knecht ramde het lange mes al in mij; zij keek mij aan over zijn schouder, haar in- | |
| |
terviewersblik zo strak op mij gericht dat ik mij in mijn laatste ogenblikken uitverkoren voelde.
Ik had geen moeite met de benadering van Jan. Hij was in bespreking maar zijn secretaresse zou hem laten terugbellen, en dat deed hij binnen een half uur. Als je zin hebt kom dan eten, zei hij, ik heb te lang geen Ferdinandeske verhalen gehoord. Ferdinandesk! Niet het juiste woord, herzag hij: het klinkt alsof je alleen een persoonlijke vertelstijl hebt, terwijl je eigenlijk stukjes werkelijkheid belicht die mij ontgaan waren. Ik zal mij dingen proberen te herinneren die je misschien niet weet, zei ik; en ik heb je iets te vragen.
De volgende dag had ik een half uur met hem alleen voordat de andere gasten zouden komen. Had je iets dat je wou bespreken, vroeg hij: laten we dat meteen afhandelen. Okay: Martina. Martina wie? Doe niet zo wereldvreemd Jan, er is maar één Martina, namelijk die van de tv. Jaja, het mens dat een interview wou, daar heb ik geen tijd voor en geen zin in.
Door Martina wordt men meer dan geïnterviewd, verbeterde ik: men wordt gewijd als bekende Nederlander, opgeheven uit het moeras van mensen waar niemand van gehoord heeft. Ik kan tegen Jan zoiets zeggen zonder erbij te hoeven glimlachen. Hij keek onverstoord, het toonbeeld van een man die de weg kent in de bovenlaag van de maatschappij. Ik voel mij best in dat moeras, zei hij; laat die vrouw geen moeite doen. Maar die vrouw doet niets liever dan moeite; had Jan werkelijk nooit een van de grondige uurlange interviews gezien waarin zij ons dwars door een persoonlijkheid heen laat kijken? Nee, voor die dingen heeft hij geen belangstelling, en hij wilde zichzelf onder geen voorwaarde een halve dag lang onderwerpen aan zo'n behandeling.
Dat vindt zij heel gek, zij kan het niet begrijpen, en de meeste Nederlanders met haar, die begrijpen er ook niets van, verzekerde ik; zij zien in zo'n interview iets als een koninklijke onderscheiding, alleen eclatanter; iemand die niet wil, denken zij, moet óf ziekelijk bescheiden óf ziekelijk arrogant zijn. Het voelt voor mij niet ziekelijk, zei Jan, maar ik ben allebei, zowel bescheiden als arrogant: letten jullie niet op mij, ik heb niets bijzonders, en voorzover ik het toch heb omdat niemand helemaal banaal is kan het mij geen bal schelen of men dat weet; volgens mij zijn zulke interviews alleen van waarde voor mensen die de publiciteit nodig hebben omdat ze iets willen verkopen; en waarom pleit jij eigenlijk voor die vrouw?
Zij heeft het mij opgedragen, zei ik, en ik voel het als een onderscheiding; nog niet de Leeuw, maar een bronzen medaille; dus wil je haar voor mijn plezier een briefje in je eigen woorden sturen in plaats van een standaardafwijzing met de paraaf van een secretaresse?
Goed, Jan zou het doen; hij hoopte dat Martina dan zou aanvaarden dat er in hem geen tv-persoonlijkheid stak. Wie weet, zei ik.
Enige dagen later belde Martina om te bedanken voor mijn bemiddeling. Zij had een brief gekregen waarin Jan zijn weigering herhaalde maar zich beleefd verwonderde over zijn eigen onwil. Het is misschien verlegenheid die mij doet terugschrikken voor de rol van tv-ster, las zij voor; ik blijf liever verborgen, althans onopgemerkt, al ben ik gevleid dat u mijn boek uw aandacht waard vindt, in zo'n dyslectische tijd als de onze.
Danny zich noemende Martina zag zich volgens haar eigen zeggen als een visser die een reuzensnoek aan de haak heeft geslagen en gaat proberen hem op de oever te trekken. Het kostte haar een paar dagen om hem zelf aan de telefoon te krijgen; toen had zij iets meer greep op haar vis en zij dwong hem een lunchafspraak af. Niet in het openbaar: op de directie-lunchkamer van zijn kantoor. Daar heeft zij hem zitten bewerken totdat zij de indruk had dat hij binnenkort zou toegeven. Misschien dacht hij het zelf ook, want zij is ongetwijfeld een geduchte onderhandelaar tegen wie je na een uur praten niets meer weet in te brengen.
| |
| |
Een dag later weer wel, en Jan bleef dus toch buiten bereik, tot Danny's meer dan teleurstelling: tot haar ergernis en even later ook verontwaardiging. Wat had hij toen gedaan: hij liet zich in Engeland op de televisie interviewen. Geen precedent in zijn ogen, want daar was het onderwerp een conferentie over marine insurance, waar hij aan deelnam. Niets persoonlijks; ver van de dwingende blik van Martina, maar toen zij ervan hoorde - het was op de bbc en hij werd ook in Nederland gezien - wond zij zich opnieuw op. Ik heb haar niet in haar afwisselende gemoedsstaten bijgehouden, maar ik kreeg haar nog een keer aan de telefoon en zij klonk alsof ze de onderhandelingen opgegeven had. ‘Maar hartstikke bedankt voor je moeite Ferdinand - zo mag ik je toch noemen?’ Zij moest nu naar Duitsland voor proefopnamen bij een televisiestation dat haar een reeks programma's wilde laten maken. Dan heeft zij geen oog meer voor Jan, zou je gedacht hebben.
Maar jawel. Het hoogtepunt van hun conflict moest nog komen. Op haar terugweg uit Duitsland had zij een cameraploeg bij zich want zij had er een van haar Nederlandse interviews opgenomen. In een overmoedige stemming, waarschijnlijk doordat de Duitsers haar een mooi contract in het vooruitzicht hadden gesteld, maakte zij een omweg door noordoost-Frankrijk. Daar ligt, in de Ardennen ten westen van Sedan, het vakantiehuis waar Jan vaak weekends doorbrengt. Waarschijnlijk had zij van iemand gehoord dat hij er op deze zaterdag in april ook zou zijn.
Zij moet verwacht hebben dat hij het kranig of grappig van haar zou vinden om hem op zijn vakantieadres op te sporen, en dat zijn Nederlandse burgerlijke remmingen weg zouden vallen. Zoiets.
Het huis ligt in een boomrijke tuin van verscheidene hectaren zodat het tussen april en oktober niet te zien is vanaf de weg. Je moet op de bel drukken aan het hek en hoort dan de vervormde stem van een van de huisgenoten die het uit de verte voor je kan ontsluiten. Ik weet niet wie Martina antwoordde, Jans vrouw of een van zijn dochters, maar het hek werd geopend, waarschijnlijk omdat haar stem leek op die van een vriendin of kennis. Jan zelf was het in ieder geval niet. Hij maakte met zijn twee waakhonden een rondje over zijn terrein en kwam juist het pad af toen de Hilversumse troep naar binnen drong: Martina, haar cameraman en de geluidsman te voet, gevolgd door de producer in de auto.
Jans honden staan bekend als strikt getrainde beesten die niet op eigen initiatief bezoekers te lijf zouden gaan. Te vrezen is dat Jan hun toestemming gegeven heeft om het gebied te verdedigen. Even later riep hij ze terug; toen had de ene de cameraman al in zijn linkerarm gebeten. Het was een heroïsche ploeg, dat moet gezegd worden, want ze hebben die aanstormende honden gefilmd en hun eigen geschreeuw erbij opgenomen ook. Het duurt zowat een halve minuut, een spannend incident zoals vele Nederlandse kijkers gezien hebben, en even later kregen zij Jan zelf in beeld met de honden weer naast zich. Je zou verwachten dat hij onmiddellijk uitscheiden met filmen eiste; daar dacht hij blijkbaar pas na een tijdje aan. Je ziet en hoort hem nijdig en toch nog beheerst protesteren tegen de huisvredebreuk; daarna zie je een soort vechtpartijtje en je hoort kreten uit verschillende kelen voordat de opname eindigt.
Met dit bewijsmateriaal heeft Martina zich naar Holland teruggehaast en dezelfde avond is het in een van de actualiteitenprogramma's vertoond als uitgangspunt voor een item over de perikelen van de tv-reportage. Heel onverstandig in het oordeel van verstandige mensen en ook van de programmaleiding. Zulke grappen schaden het imago van de televisie, en je krijgt er last mee; maar last krijgen hoorde voor Martina bij opzien baren, wat zij juist wil.
De last stelde eerst teleur. Niemand van de tv-critici had de uitzending opgemerkt. Gelukkig voor haar werd er de volgende zondag een forum gehouden in Amsterdam over privacy en de media en daar bracht een van de sprekers het stukje Martina mee, dat toen op maandagavond ook nog eens op het scherm werd vertoond
| |
| |
bij een nabespreking met haarzelf. Gaat zoiets te ver of geeft het niet? Waren de tandafdrukken in de arm van de cameraman zijn verdiende loon? Is zo'n overval een enkele keer toelaatbaar wanneer er nieuws van algemeen belang op het spel staat, niet wanneer het om een achtergrondprogramma van Martina gaat; maar moest de pijnlijke ontwikkeling met kreten en hondenbeten als pech vergoelijkt worden, te wijten aan de opening bij vergissing van het hek?
Over deze punten vielen de leden van het panel elkaar een tijdje lang in de rede. De discussie werd pas opzienbarend toen Martina zelf met haar inbreng kwam. Het blijkt voor de meeste mensen een weldadige ervaring, zei zij, zoals vooral in Amerika vastgesteld is, om hun innerlijke roerselen bloot te leggen voor de tv-kijker; en het werkt weldadig, dat moet eens duidelijk uitgesproken worden, omdat het hen psychisch en moreel bevrijdt. Vroeger meenden de mensen te weten dat God hen altijd ziet. Tegenwoordig, met al de nadruk op privacy zitten wij vereenzaamd in denkbeeldige cellen; wat vroeger God was kan alleen nog de openbaarheid zijn, die de deuren opent en ons bewust maakt van onze plaats tussen de anderen.
Bedoel je dat zodra Hilversum belt de mens verplicht is om op te biechten wat
| |
| |
er in hem omgaat? vroeg een van de journalisten. Je zou het anders kunnen uitdrukken, zei Martina: men is het, binnen zekere grenzen natuurlijk, verplicht aan zichzelf, en de uitnodiging uit Hilversum zou herinneren aan die plicht.
Een interessante overgangsvorm tussen God en Hilversum, opperde een van de anderen, was de Stasi en waren andere geheime politiediensten van de twintigste eeuw: een stap op de weg van de ontgoddelijking naar de openbaarheid.
Dat was volgens Martina een kwaadwillige vergelijking, die het verschil tussen opgelegde plicht en zelfgekozen plicht buiten beschouwing liet.
Ik heb het forum bekeken in een verdeelde stemming van onverschilligheid voor ieders opinies en ongerustheid over de gevaren die sommige ideeën opleverden voor de samenleving waarin wij tot nog toe ten minste in gedachten afstand van elkaar kunnen houden. Na afloop had ik de discussie al gauw uit mijn hoofd gezet. Ik dacht dat iedereen het zo zou doen. De kijker speelt als toeschouwer mee zolang hij de haastige uitspraken langs elkaar heen hoort gaan en iedere spreker enigszins gelijk moet geven. Tenslotte is er te veel tegenstrijdigs gezegd om een overzicht van te bewaren, en dan komt het volgende programma.
In dit geval liep het anders. De pers ging erover door. Op het eerste gehoor klonk het als een primitief idee dat de televisiestations zouden fungeren als een nieuw soort kerken, met Martina en andere interviewers als priesters. Bij nader inzien leek het sommigen minder vergezocht en al ten dele verwezenlijkt, wanneer de kijkers niet alleen in Amerika, ook in Nederland zich vereend voelden met gretige ondervraagden die hun hart uitstortten. Het was toch vanouds een religieuze functie, ons de gewaarwording geven dat wij deel uitmaken van een grote gemeenschap van levenden en doden, naasten en vreemden. Zo beschouwd had Martina gelijk, behalve dat het idee van plicht om je hart uit te storten nog niet aanvaard was; maar opgevat zoals zij het bedoelde, als een plicht tegenover onszelf, hoefde het niet verworpen te worden.
Daar stond tegenover, schreef een van de columnisten, dat de priesters van deze moderne Kerk niet meer waren dan handige praters, ongeschoold in het beoordelen van menselijke waarden, zonder heilige schrift om zich op te beroepen. Zij konden geen moreel oordeel funderen. In de tv-Kerk zou het alleen gaan over de vraag of men zich prettig voelde of ongelukkig, nooit over goed of kwaad, dat moest Martina toch toegeven?
Toegeven, toegeven: het ging om heel wat anders, zei zij in een volgende tv-discussie. De vergelijking met de Kerk had zij niet bedacht. Die was het werk van onbesuisde commentatoren. Haar beginsel was dat de mensen zich liever moeten openstellen dan opsluiten. Wat goed en kwaad betreft, daar zou zij ingrijpende dingen over kunnen zeggen, een volgende keer. Voorlopig wilde zij opmerken dat sommige handelingen die vroeger slecht gevonden werden, zoals het bedrijven van de vrije liefde, tegenwoordig gewoon zijn; en dat andere, zoals geweldplegen en stelen, minder aan de dader verweten worden dan aan de samenleving waarin hij is opgegroeid.
Enige weken lang bleven de ideeën van Martina aan de orde; ze kwamen ter sprake in krantenstukken en in gezelschap. Geleidelijk werden ze overstemd door andere actuele onderwerpen. Ze zullen terugkomen, dacht ik; we hebben het laatste niet van ze gehoord, want ze passen bij onze mediacultuur, anders was de prinses der interviewers er allang over opgehouden. Voorlopig hadden ze geen uitwerking. Er werden geen plannen aangekondigd voor nieuwe bekentenisprogramma's.
Jij hebt eigenlijk je zin gekregen, zei ik tegen Jan Tweehoff toen ik hem een maand later ontmoette bij een ontvangst; en tot mijn genoegen, want ik voel meer voor de privé-mens dan voor de openbare mens, net als jij. Anders dan ik, corrigeerde Jan: voor jou is Martina een concurrente, want jij hebt liever dat de mensen hun geheimen onthullen aan jou onder vier ogen dan met haar in hoofdletters. Ik
| |
| |
grinnikte om de gedeeltelijke waarheid: ‘Maar je zou mij niet horen over een plicht, dat kan je bevestigen want ik heb toch nooit geprobeerd jou uit te horen over wat er in je omgaat?’
Niettemin heb ik een geheim voor je bewaard, zei Jan, hoewel een tijdelijk geheim want het is bestemd voor publicatie. Het bleek een artikel te zijn dat hij geschreven had om aan een krant aan te bieden, waarin hij Martina op haar nummer zette; en hij wou dat ik het eerst las en zonder pardon mijn kritiek leverde.
Zo! zei ik verrast; niet aangenaam verrast. Het leek mij dat deze bijdrage aan de discussie te laat kwam en eigenlijk nooit had moeten komen omdat Jans kracht school in het onbewogen zwijgen. ‘Ik dacht dat het jou niet kan schelen of men het met je eens is!’ Dat was ook zo, het kon hem niet schelen, maar hij beschouwde dit als een zaak van openbaar belang waar hij onpersoonlijke gedachten over had. ‘Het onuitstaanbare van zo'n dwingeland die in haar eentje de hele kamer opvult, daar bemoei ik me niet mee; maar haar heilsleer, die openbaarheid van de intimiteit, die vind ik monsterlijk.’
Ik kreeg zijn stuk mee naar huis. Het begon met een bezwaar tegen de televisiebiecht dat ik niet eerder gehoord had en raak vond: de bekentenisplicht was anti-egalitair, want anders dan God die iedereen volwaardig acht is de tv-kijker gauw ver- | |
| |
veeld en veel ondervraagden zouden zich tekort voelen schieten met die onverschillige ogen op zich gericht.
Daarna kwam het hoofdbestanddeel van het betoog, waar ik weinig heil in zag. Jan beweerde door Martina herinnerd te zijn aan toekomstvisioenen zoals in Nineteen Eighty-four van George Orwell waar de burgers met alziende camera's in huis moeten leven. Dat was net zoiets als de vergelijkingen met Stasi en NKVD die ik een paar keer gehoord had. Het verwonderde mij dat Jan schreef alsof hij met Orwell een troefkaart aanbood.
In de laatste paar alinea's kwam het stuk weer aardig uit de hoek. Het is een misvatting van onze informatiecultuur dat alles wat je te weten kan komen wetenswaardig is, schreef Jan; wij dreigen bedolven te worden onder de gegevens zodat wij niets meer kunnen beoordelen; vrijheid begint met het besef dat 99 procent alleen voor specialisten van belang kan zijn, en de kunst is om die ene procent uit te kiezen waar je mee wilt leven.
Ik belde hem op. Vond ik het stuk ter zake? Jawel, jawel Jan, ter zake zeker; ik was alleen bezorgd over de actualiteitsdrift van de kranten, die geneigd zouden zijn om te mopperen; laat maar, daar hebben wij genoeg van. Maar de vergelijking met de camera's van Nineteen Eighty-four was nog niet getrokken; en het idee van de verveelde kritische kijkers dan, en van de 99 procent onnodige kennis? Allemaal oude koek? Toch geen geslaagd stuk naar mijn smaak? Integendeel, een eminent stuk, ik wou dat ik zo kon schrijven; hij moest alleen bedenken dat voor kranten briljante analyses en een glasheldere stijl, al zijn ze er niet tegen, onvoldoende zijn om plaatsing te rechtvaardigen. ‘Ik zou bijna zeggen, stuur je stuk aan een literair tijdschrift.’
Daar dacht Jan niet aan. Hij bedankte voor mijn advies en kon zich voorstellen dat ik gelijk zou krijgen, maar het artikel moest naar NRC Handelsblad, waarvan hij meende dat de redactie niet uitsluitend geïnteresseerd was in de ideeën van de laatste vierentwintig uur.
Het maakt natuurlijk verschil dat jij het bent, zei ik, niet de eerste de beste; maar zoals ik vreesde, het maakte niet zoveel verschil dat ze het stuk opnamen. Een paar weken later hoorde ik van hem dat hij nog twee andere redacties had geprobeerd, van de Volkskrant en het Parool; ook tevergeefs.
Ik herinnerde hem aan mijn waarschuwing: dat actualiteit minstens even zwaar zou wegen als kwaliteit. Daar klamp ik me dan aan vast, zei Jan; ik voel dit trouwens niet eens als een tegenslag, maar ik ben wel van plan om er nog eens op terug te komen en een uitvoeriger essay te schrijven over privé tegenover openbaar.
Dat de weigering een tegenslag voor hem betekend kon hebben geloofde ik pas toen hij zei dat het niet het geval was. Jan had voor mij vanouds een onkwetsbare allure, met zijn aanzienlijke positie en zijn rustige inzicht. Zo veilig leeft niemand, bedacht ik nu, wat niet wil zeggen dat het erg is als een topfiguur eens beschadigd wordt in zijn zelfvertrouwen. Zou er bij Jan nog zo'n jongensherinnering leven als bij mij, dat je op het schoolplein staat te kijken terwijl twee vriendjes in vertrouwelijk gesprek langs je weglopen?
Of zou hij altijd overtuigd geweest zijn dat men hem op prijs stelde en naar waarde schatte. Misschien zou ik er ooit eens met hem over kunnen praten. Jan, heb jij ook van die fragmenten van vrees voor afwijzing overgehouden uit je jeugd?
Hij zou de vraag met begrip beantwoorden, zo is hij wel. Een meester in de onderhoudende conversatie, Jan; alleen als je behoefte hebt aan aangrijpend meeleven moet je waarschijnlijk bij iemand anders zijn. Bijvoorbeeld bij Martina, dacht ik enkele dagen later toen bekend werd dat haar Duitse contract niet doorging. De Duitsers hadden haar een proefinterview laten maken en het was hun maar half bevallen.
Hoe zou Martina het verwerken? Zij leefde gevaarlijker dan Jan, overgeleverd aan kijkcijfers en wijsneuzen. Zij kon nergens op rekenen, dat werd nog duidelijker
| |
| |
toen het bericht kwam dat het ook misgegaan was met haar contract in Nederland. Zij had de nos aan het lijntje gehouden in afwachting van haar overeenkomst met Duitsland, geloof ik; en ze hadden in Hilversum gezegd, laten we een jaar van je overslaan en dan verder kijken.
Martina stond dus op straat. Zou zij iets anders kunnen dan interviewen voor de televisie? Er zou wel iets zijn, maar wat had zij dan aan die beroemde donkere ogen, zoals zij zichzelf nu af moest vragen wanneer zij haar ontstelde gezicht bekeek in de spiegel. Arme meid. Ik stelde mij voor dat ik haar meenam uit lunchen, om haar aan te moedigen en te overtuigen dat haar persoonlijkheid uitrees boven iedere miskenning.
Zulke fantasieën komen en gaan: zij worden niet getoetst aan de praktijk, daar ben ik te skeptisch voor. Of te schuw, maar in dit geval zou ik mij inderdaad belachelijk gemaakt hebben. Twee dagen later stond in de krant dat Martina betrokken was bij een productiemaatschappij die zowel films voor de bioscoop ging maken als televisieseries. Alles op grote schaal. megaoperaties, mondiaal, wereldwijd. Gelukkig had ik er niet werkelijk op gerekend dat zij tijd zou hebben voor een uitsmijter met mij.
Wel verwachtte ik nog door haar herkend te worden, en ik voelde mij bekocht
| |
| |
toen zelfs dat te veel gevergd bleek. In het rai-gebouw, in een van die lange brede gangen, was ik op weg naar een vakbeurs waar een relatie stond en daar kwam Martina aan op een koers een paar meter links van mij. Er liepen nog wat mensen, zonder dat je kon zeggen dat het druk was. Ik zou iedere bekende opgemerkt hebben. Zo niet Martina, die even mijn kant op leek te kijken, waar ze niets zag, en opklaarde voor iemand die een eindje achter mij aankwam.
Misschien verwachtte zij die ander te ontmoeten, maar het viel slecht bij mij. Je slooft je uit voor mensen, je doet je best, en zodra je geen nut meer hebt word je uit hun gedachten gewist: zo'n verongelijkte dreun kwam bij mij op en bleef dagen lang voelbaar.
Er werd een verdere draai aan de schroef gegeven toen ik de Van der Hoevens sprak, Martina's oom en tante, die mij uitnodigden voor een diner. We hadden Danny erbij willen hebben, zeiden zij, die ken jij nu toch ook - maar zij heeft het te druk met haar zaken, heb je gelezen van die filmmaatschappij? Dan weet je natuurlijk wel, vervolgden zij, dat zij telkens besprekingen heeft met die Tweehoff, die haar grote opponent was over het televisieinterview; wij vonden het nogal grappig, hij is nu haar grote adviseur inzake de financiën.
Het was nieuws voor mij. ‘Zijn zij vriendjes geworden!’
‘In ieder geval hebben ze elkaar leren waarderen.’
Ik lachte zoals het hoort. Geen koerswijzigingen zijn te dol voor de mensen; maar ik voelde mij uit het veld geslagen. Ik schoot kennelijk tekort in het weten en het voorzien en het begrijpen. Hij had vroeger zo'n instinct voor de verhoudingen, zouden oude kennissen van mij zeggen; en jammer, hij raakt het kwijt.
Overgevoelig, dacht ik. De oplossing zou zijn: Jan opbellen met een grapje over zijn nieuwe vriendin; daar zou hij een ongedwongen antwoord op weten, en dan waren de verhoudingen hersteld.
De verwachting kwam niet uit. Twee keer belde ik naar de secretaresse, die de boodschap zou doorgeven; en Jan bleef zwijgen.
Kleine teleurstelling. Geen betekenis aan hechten. Niemand moet zich verbeelden dat hij onafgebroken op handen zal worden gedragen. In tijden van neergang lijkt alles erger dan het is.
Deze vermaning bleef op de achtergrond. Wat ik intussen ondervond kwam de volgende ochtend onvoorbereid naar buiten toen ik mij stond te scheren in de badkamer. Ineens verstoorde ik de stilte met: Neem me niet kwalijk! Gedverdemme! Neem me niet kwalijk! Zo'n kleine scharrelaar tussen de grote...
Meer wist ik er niet over te zeggen. Ik trok een lelijk gezicht in de spiegel, dat mijn huid spande voor het scheermes en tegelijk uitdrukking gaf aan mijn gevoelens.
|
|