Ed. van Thijn en de multicultuur
door Jan Brugman
De laatste jaren - ik weet niet precies wanneer - is de term ‘multiculturele samenleving’ in zwang gekomen. Politici - maar ook anderen die in de openbaarheid treden - gebruiken hem vaak als het over het vreemdelingenbeleid gaat. Soms lijkt het of ze het over een natuurverschijnsel hebben: de multiculturele samenleving die Nederland ‘nu eenmaal’ geworden is - alsof het iets is wat we maar te accepteren hebben.
Zo'n politicus - in dit geval een gewezen politicus - is ook Ed. van Thijn, die jarenlang een belangrijke rol heeft gespeeld in de Partij van de Arbeid tot hij als minister van Binnenlandse Zaken moest aftreden. Kort geleden kwam hij weer in het nieuws door te verklaren dat hij zijn lidmaatschap van de PvdA zou opzeggen als deze in de Tweede Kamer geen partij zou kiezen voor de Turkse immigrant Gümüz, die illegaal in Nederland vertoefde. Deze verklaring heeft Gümüz overigens niet mogen baten: de Tweede Kamer ondersteunde terecht de uitwijzing, die geheel in overeenstemming met de bestaande regels was. Gümüz moest vertrekken. Of Van Thijn nog lid is van de PvdA weet ik niet. Ik denk het wel.
Van Thijn heeft inmiddels in zijn inaugurele rede van 26 oktober vorig jaar, waarbij hij het ambt van bijzonder hoogleraar op de Cleveringa-leerstoel aanvaardde, opnieuw zijn licht laten schijnen over het probleem van de multiculturele samenleving. De rede was getiteld ‘Ons kostelijk cultuurbezit, over tolerantie, non-discriminatie en diversiteit’. De nieuwe hoogleraar had het over ‘onze hedendaagse democratische, op multiculturaliteit gebaseerde samenleving’ en pleitte zelfs voor ‘het aanmoedigen van culturele diversiteit als een verrijking van de (in dit geval dus de Nederlandse: jb) samenleving’.
Van een hoogleraar, bijzonder of niet bijzonder, zou men, zeker in een inaugurele rede, verwachten dat hij zou omschrijven wat multiculturaliteit eigenlijk betekent. Het woord is al moeilijk genoeg uit te spreken - ik breek er telkens weer mijn tong over en heb steeds weer de neiging er multicuriteit van te maken - en een duidelijke definitie van cultuur is nauwelijks te geven, laat staan van een multicultuur. Wat omvat dit modewoord eigenlijk: hoort godsdienst ook tot cultuur? Zo ja, is dan het verschijnsel dat in Nederland verscheidene godsdiensten worden beleden - al sinds de Republiek - niet doodgewoon een aspect van onze cultuur, niet van een multicultuur?
Wat Van Thijn natuurlijk bedoelde was dat zich de laatste 25 jaar tal van niet-Nederlanders in Nederland hebben gevestigd. Er hebben hier altijd vreemdelingen gewoond maar nooit zoveel, ook verhoudingsgewijs niet. Bovendien was terugkeer naar eigen land in de meeste gevallen regel. In ons land leven nu meer dan 600.000 vreemdelingen, voor het grootste gedeelte Turken en Marokkanen, die, althans de grote meerderheid van hen, niet van plan zijn naar het land van oorsprong terug te keren. Een eigen plaats onder deze ‘vreemdelingen’ nemen de Surinamers in die zich hier, met name sinds de onafhankelijkheid van Suriname, hebben gevestigd. Zij kunnen nauwelijks als vreemdelingen gelden omdat zij vaak de Nederlandse nationaliteit hebben en bovendien nederlandstalig zijn.
Wanneer het over de multiculturaliteit gaat betreft het dan ook bijna altijd Turken en Marokkanen, die een andere godsdienst belijden (de islam) en, belangrijker nog voor hun positie in Nederland, meestal geen of gebrekkig Nederlands kennen. Ook hun sociale patronen, zoals de overheersende rol van de vader in het gezin en de zwakke positie van de vrouw, verschillen nogal wat van de onze. Doorgaans echter wordt de term niet zozeer gebruikt om deze verschillen toe te lichten, maar om te betogen dat niet getracht moet worden deze vreemdelingen onder dwang te assimileren. Deze uitspraak is echter zo evident dat een zo deftig woord als multiculturaliteit er veel te mooi voor is.
Het spreekt immers vanzelf dat Marokkaanse families zelf beslissen wat het gezag van de va-